Home

Centrale Raad van Beroep, 28-02-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:689, 16/439 PW

Centrale Raad van Beroep, 28-02-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:689, 16/439 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 februari 2017
Datum publicatie
6 maart 2017
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:689
Zaaknummer
16/439 PW

Inhoudsindicatie

Ontheffing arbeidsverplichting alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar. Vergoeding kosten in bezwaar. Grondslag van het besluit is niet herroepen, maar op basis van het verzoek van betrokkene gewijzigd.

Uitspraak

16 439 PW

Datum uitspraak: 28 februari 2017

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van

22 december 2015, 15/3185 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Huizen (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. N.W.F.M. Wohlgemuth Kitslaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2017. Namens appellante is verschenen mr. Wohlgemuth Kitslaar. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Vlaanderen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante ontvangt sinds 17 januari 2014 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande ouder.

1.2.

Bij besluit 22 september 2014 (besluit 1) heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 1 september 2014 beëindigd. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat voor appellante de scholingsplicht geldt, dat zij in staat is een opleiding te volgen waarvoor zij aanspraak kan maken op studiefinanciering en dat zij hieraan onvoldoende medewerking heeft verleend.

1.3.

Bij besluit van 19 november 2014 (besluit 2) heeft het college besluit 1 ingetrokken en aan appellante ontheffing verleend van de scholingsplicht en de arbeidsverplichtingen op medische gronden. Daarbij is vermeld dat het college gaat onderzoeken of appellante met ingang van januari of februari 2015 weer kan voldoen aan haar verplichtingen.

1.4.

Appellante heeft tegen besluit 2 bezwaar gemaakt en verzocht om vrijstelling van de arbeidsverplichtingen vanwege de zorg voor een kind.

1.5.

Bij besluit van 2 februari 2015 (besluit 3) heeft het college besluit 2 gewijzigd en aan appellante ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen omdat zij alleenstaand is en de volledige zorg heeft voor een kind jonger dan vijf jaar.

1.6.

Bij besluit van 18 juni 2015 (bestreden besluit) heeft college het bezwaar tegen besluit 2, zoals gewijzigd bij besluit 3, ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van

de in bezwaar gemaakte kosten voor verleende rechtsbijstand afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellante pas in bezwaar heeft verzocht om ontheffing van de arbeidsverplichtingen vanwege de zorg voor een kind jonger dan vijf jaar en daarom geen sprake is van herroeping wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de hier van belang zijnde bepalingen van de PW verwijst naar de aangevallen uitspraak.

Ontheffing van de arbeidsverplichting

4.1.1.

Met de gronden in hoger beroep beoogt appellante te bereiken dat op basis van

artikel 9, vierde lid van de PW de arbeidsverplichtingen niet van toepassing zijn op haar en dat ook geen onderzoek wordt gedaan naar de belastbaarheid van appellante tot haar kind twaalf jaar is.

4.1.2.

Zoals meermalen is overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO0490), is bijstandsverlening erop gericht degenen die daartoe in staat zijn, te stimuleren om betaald werk te vinden en dat voor degenen die dat nog niet kunnen, wordt gezocht naar mogelijkheden om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Een besluit om deze verplichtingen voorgoed niet aan een belanghebbende op te leggen of om zonder tijdsbepaling ontheffing te verlenen van verplichtingen gericht op inschakeling in de arbeid, zou daarmee in strijd zijn. Een ontheffing voor de tijd tot haar kind twaalf jaar is, zoals door appellante beoogt, staat evenzeer haaks op de uitgangspunten en de doelstelling van de PW. Uit artikel 9, vierde lid, van de PW volgt ook niet, zoals appellante voorstaat, de verplichting voor het college om een ontheffing van de arbeidsverplichting te verlenen tot het moment dat het kind de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, noch de verplichting om toe te zeggen dat geen onderzoek zal worden gedaan naar de belastbaarheid van appellante tot haar kind twaalf jaar is. Artikel 9, vierde lid, van de PW bepaalt niet anders dan dat de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden voor de alleenstaande ouder met kinderen tot twaalf jaar slechts geldt nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de betrokkene. Pas als het college zich daarvan heeft overtuigd, geldt de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden ook voor de alleenstaande ouder met een kind tot twaalf jaar.

Vergoeding kosten in bezwaar

4.2.

Appellante voert aan dat het college ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor de vergoeding van in verband met de behandeling van het bezwaar tegen besluit 2 gemaakte kosten. Ook deze grond slaagt niet. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed voor zover het besluit waartegen bezwaar is ingesteld wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Uit vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:777) volgt dat van herroepen slechts sprake is indien het primaire besluit wordt gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde of geweigerde rechtsgevolg. Appellante heeft in bezwaar verzocht om ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling voor een alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot vijf jaar. Deze ontheffing wordt ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de PW op verzoek verleend. Het college heeft bij besluit 3 besluit 2 niet herroepen, maar op basis van het verzoek van appellante de grondslag van de verleende ontheffing gewijzigd. Appellante komt dan ook niet in aanmerking voor vergoeding van de door haar in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten.

4.3.

Uit 4.1.1 tot en met 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer als voorzitter en P.W. van Straalen en

J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2017.

(getekend) A. Stehouwer

(getekend) L.V. van Donk