Home

Centrale Raad van Beroep, 16-05-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1531, 16/1960 WIA

Centrale Raad van Beroep, 16-05-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1531, 16/1960 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
16 mei 2018
Datum publicatie
28 mei 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2018:1531
Zaaknummer
16/1960 WIA

Inhoudsindicatie

Terecht oordeel rechtbank dat medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en geen twijfel aan conclusies. In hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die doen twijfelen aan juistheid beperkingen neergelegd in FML 24 maart 2015. Geen aanleiding voor benoemen onafhankelijke deskundige. Oordeel rechtbank over de passendheid geduide functies wordt onderschreven. Ook als twee functies zouden vervallen, resteren er voldoende reservefuncties met voldoende arbeidsplaatsen om de schatting te kunnen dragen. Terecht oordeel rechtbank dat Uwv de omvang van de maatgevende arbeid juist heeft vastgesteld.

Uitspraak

16 1960 WIA

Datum uitspraak: 16 mei 2018

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 februari 2016, 15/5436 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. drs. J. el Hannouche, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. El Hannouche en tolk H. Bassit. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is werkzaam geweest als medewerker schoonmaak en onderhoud. Hij is op

6 februari 2013 arbeidsongeschikt geworden ten gevolge van psychische en fysieke klachten.

Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant, op verzoek van de verzekeringsarts van het Uwv, onderzocht door psychiater J.H.M. van Laarhoven. Daartoe heeft een opname plaatsgevonden ter klinische observatie. In zijn verslag van 16 maart 2015 concludeert Van Laarhoven dat sprake is van aggravatie en dat daardoor niet kan worden vastgesteld of sprake is van een psychiatrische ziekte. Hij heeft grote bedenkingen bij de symptoomvaliditeit. De verzekeringsarts heeft enkele beperkingen vastgesteld voor het verrichten van arbeid en deze neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 maart 2015. Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 8 april 2015 vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat hij met ingang van 4 februari 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

1.2.

Het tegen het besluit van 8 april 2015 gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van

10 september 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 18 juni 2015 geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om van de primaire beoordeling af te wijken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in zijn rapport van 7 september 2015 tot de conclusie gekomen dat een van de drie functies waarop de schatting is gebaseerd, niet passend is te achten omdat appellant niet voldoet aan de opleidingseis. Hij heeft een (reserve)functie mede aan de schatting ten grondslag gelegd en vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd minder dan 35% blijft.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het

bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht, waarbij alle beschikbare informatie uit de behandelend sector is betrokken en de beoordeling inzichtelijk is gemotiveerd. Ook is in aanmerking genomen dat in opdracht van het Uwv van 23 februari 2015 tot en met 27 februari 2015 een diagnostische observatie heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. De in beroep door appellant overgelegde medische stukken bevatten geen informatie die niet bij de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is betrokken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen. De geschiktheid van de geduide functies en de omvang van de maatgevende arbeid is naar de rechtbank heeft overwogen voldoende gemotiveerd.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn belastbaarheid niet juist is vastgesteld. Hij meent dat hij wegens de ernst van zijn psychiatrische klachten, zijn hoofdpijnklachten en slaapproblematiek volledig arbeidsongeschikt is. In elk geval had het Uwv een urenbeperking moeten aannemen. Voorts heeft appellant aangevoerd dat twee van de voorgehouden functies niet passend zijn omdat hij niet voldoet aan de diploma-eis en dat de omvang van de maatgevende arbeid niet juist is vastgesteld.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies daaruit. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv blijkt dat dit onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, psychisch onderzoek en informatie van de behandelend sector. De verzekeringsarts heeft een expertise laten verrichten door psychiater Van Laarhoven omdat de medische situatie van appellant vraagtekens opriep. Van Laarhoven heeft een gedegen diagnostisch onderzoek verricht, waaraan is bijgedragen door medewerkers die allen vanuit hun eigen kennis- en ervaringsgebied hebben gerapporteerd wat zij hebben waargenomen. De conclusies uit dit onderzoek zijn voorzien van inzichtelijke motiveringen. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek van Van Laarhoven en de juistheid van zijn conclusies. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben zich daarom bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellant op het rapport van Van Laarhoven mogen baseren.

Appellant kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat ten onrechte voorbij is gegaan aan de informatie van de behandelend sector, in het bijzonder de brief van psychiater A. van den Brink, verbonden aan Eleos, van 7 januari 2015, waarin de diagnose schizofrenie of andere psychotische stoornis wordt genoemd. Uit het rapport van Van Laarhoven blijkt immers dat door het gedrag van appellant, het gebrek aan coöperatie en de duidelijke aggravatie, geen eenduidige psychiatrische diagnose gesteld kan worden en dat ook de diagnoses van de behandelend sector zijn gesteld bij een aggraverende patiënt. Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens overgelegd die twijfel wekken aan de juistheid van de beperkingen zoals neergelegd in de FML van 24 maart 2015. Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding is voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige zoals appellant ter zitting heeft verzocht.

4.2.

Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, wordt ook het oordeel van de rechtbank over de passendheid van de geduide functies onderschreven.

4.3.

De vraag of de aan de schatting ten grondslag gelegde functies elektromonteur en elektronica monteur passend zijn nu appellant niet beschikt over een diploma VMBO (elektro)techniek kan in het midden blijven. Als deze functies zouden vervallen,

dan resteren er voldoende reservefuncties met voldoende arbeidsplaatsen om daarvoor in de plaats te stellen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% blijft.

4.4.

De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat het Uwv de omvang van de maatgevende arbeid juist heeft vastgesteld. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt dat bij de vaststelling van de omvang is uitgegaan van loongegevens, zoals die zijn vastgelegd in de polisadministratie. Uit vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2789) volgt dat het Uwv mag uitgaan van de gegevens uit de polisadministratie, tenzij noodzakelijke gegevens ontbreken of wordt aangetoond dat deze gegevens onjuist zijn. Het beroep op de ongedateerde brief van ex-werkgever [A] met als onderwerp ‘overtreding arbeidstijdenwet’ kan niet slagen, alleen al omdat daarin arbeidsuren worden betrokken bij ex-werkgever [B], terwijl appellant daar pas na zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag in dienst is getreden. Ook de stukken die appellant in hoger beroep heeft overgelegd vormen geen concrete bestrijding van de juistheid van de gegevens uit de polisadministratie.

5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2018.

(getekend) R.E. Bakker

De griffier is verhinderd te ondertekenen.