Home

Centrale Raad van Beroep, 24-01-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:215, 14/2279 WIA

Centrale Raad van Beroep, 24-01-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:215, 14/2279 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 januari 2018
Datum publicatie
25 januari 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2018:215
Zaaknummer
14/2279 WIA

Inhoudsindicatie

WIA-dagloon in nadere besluit juist vastgesteld. De Wet WIA is een wet in formele zin. Het staat de rechter op grond van artikel 120 van de Grondwet en artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet vrij om formele wetgeving te toetsen op haar grondwettigheid noch om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te toetsen. Dit betekent dat de rechter de keuze van de wetgever voor de met artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA gegeven berekeningswijze van het dagloon moet respecteren. In het Besluit dagloonregels is geen afwijkende regel voor de onderhavige situatie opgenomen en het Besluit dagloonregels bevat geen hardheidsclausule.

Uitspraak

14 2279 WIA, 16/7431 WIA

Datum uitspraak: 24 januari 2018

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 8 april 2014, 13/5399 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. C.J. Driessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Driessen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.

Het onderzoek is heropend na de zitting.

Het Uwv heeft een gewijzigde beslissing op bezwaar van 8 september 2016 overgelegd, aangevuld op 29 september 2016.

Appellante heeft een zienswijze ingediend, waar het Uwv op heeft gereageerd.

Een tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Driessen. Het Uwv heeft zich weer laten vertegenwoordigen door Den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1.

Bij besluit van 4 september 2012 heeft het Uwv geweigerd om appellante in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv niet-ontvankelijk verklaard.

1.2.

Bij besluit van 18 juni 2013 heeft het Uwv geweigerd een aanvraag van appellante om een heronderzoek in het kader van de Wet WIA, in behandeling te nemen.

1.3.

Bij beslissing op bezwaar van 5 november 2013 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 juni 2013 ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Niet gebleken is volgens de rechtbank dat appellante de omstandigheid dat de werkgever sociale zekerheidspremies heeft afgedragen, niet in de eerdere procedure naar voren heeft kunnen brengen. Reeds hierom is geen sprake van een novum. De door appellante overgelegde brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 25 juli 2013 is volgens de rechtbank evenmin een novum omdat van de rechtmatigheid van het verblijf van appellante in Nederland is uitgegaan. Het Uwv was dan ook volgens de rechtbank bevoegd om met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de aanvraag van appellante af te wijzen en voor de motivering van die beslissing te volstaan met de verwijzing naar het eerdere, in rechte vaststaande, besluit van 4 september 2012.

3.1.

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

3.2.

Naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1 en van 20 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1649, en hetgeen is besproken tijdens de zitting van de Raad op 4 december 2015, heeft het Uwv zijn standpunt gewijzigd. Bij een nieuwe beslissing op bezwaar van 8 september 2016, aangevuld bij besluit van 29 september 2016 (tezamen bestreden besluit 2), heeft het Uwv appellante alsnog met ingang van 17 februari 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA‑uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Voor de berekening van de hoogte van de WIA-uitkering heeft het Uwv het dagloon vastgesteld op € 23,33.

3.3.

Appellante heeft te kennen gegeven zich niet te kunnen vinden in bestreden besluit 2 voor zover het de hoogte van het dagloon betreft. Het dagloon is volgens appellante te laag vastgesteld door het Uwv. Door fouten van de IND en de gemeente [gemeente] heeft zij tijdens het refertejaar gedurende de periode van 1 april 2009 tot 1 oktober 2009 niet kunnen werken en dus ook geen inkomen kunnen genereren. Daardoor is het dagloon op een hoogst onredelijke en onaanvaardbare wijze lager uitgevallen. Dit is volgens appellante in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het redelijkheid- en billijkheidsbeginsel en geeft aanleiding in dit uitzonderlijke geval de hardheidsclausule toe te passen of om in alle redelijkheid een hoger dagloon vast te stellen.

3.4.

Bij brief van 22 februari 2017 heeft het Uwv toegelicht dat in het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Besluit dagloonregels, Stb. 2005, 546) is vastgelegd hoe het dagloon moet worden vastgesteld en dat het Uwv hiervan niet mag afwijken.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Bestreden besluit 2 wordt, gelet op het bepaalde in de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb, mede in de beoordeling betrokken.

4.2.

Het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 ziet alleen op de hoogte van het WIA-dagloon. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA, wordt kort gezegd als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, voorafgaande aan de arbeidsongeschiktheid. Op grond van artikel 13, derde lid, van de Wet WIA, zoals dat ten tijde van belang luidde, zijn in het Besluit dagloonregels nadere en afwijkende regels vastgesteld.

4.3.

De eerste ziektedag was 19 februari 2010 en het Uwv is in overeenstemming met artikel 13 van de Wet WIA en het Besluit Dagloonregels voor de berekening van het dagloon uitgegaan van 1/261 deel van het sv-loon dat gedurende het refertejaar van 1 februari 2009 tot en met 31 januari 2010 is genoten volgens de polisadministratie. Deze berekening is tussen partijen niet in geschil.

4.4.

Wat appellante heeft aangevoerd tegen bestreden besluit 2 – dat zij niet kon werken omdat zij ten onrechte ongewenst was verklaard – levert geen grond op om af te wijken van artikel 13 van de Wet WIA. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:730. Zoals in die uitspraak is overwogen, is de Wet WIA een wet in formele zin. Het staat de rechter op grond van artikel 120 van de Grondwet en artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet vrij om formele wetgeving te toetsen op haar grondwettigheid noch om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te toetsen. Dit betekent dat de rechter de keuze van de wetgever voor de met artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA gegeven berekeningswijze van het dagloon moet respecteren.

4.5.

Voor zover de beroepsgronden geacht moeten worden zich te richten tegen het Besluit dagloonregels treffen deze evenmin doel. In het Besluit dagloonregels is geen afwijkende regel voor de onderhavige situatie opgenomen en het Besluit dagloonregels bevat geen hardheidsclausule. Dat appellante door fouten van de IND en de gemeente niet heeft kunnen werken, kan hier niet aan afdoen. Het is aan de wetgever om eventuele onredelijke en niet beoogde effecten van de in het Besluit dagloonregels neergelegde dagloonsystematiek teniet te doen. Het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 kan dan ook niet slagen.

4.6.

Met bestreden besluit 2 heeft het Uwv bestreden besluit 1 gewijzigd. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank een oordeel heeft gegeven over bestreden besluit 1, niet in stand kan blijven. Zowel de aangevallen uitspraak als bestreden besluit 1 zullen worden vernietigd. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond.

5. Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze bestaan uit de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand in beroep (€ 1.002,-) en hoger beroep (€ 1.753,50), in totaal € 2.755,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

vernietigt de aangevallen uitspraak;

-

verklaart het beroep van appellante tegen het besluit van 5 november 2013 gegrond en vernietigt dit besluit;

-

verklaart het beroep van appellante tegen het besluit 8 september 2016, aangevuld op 29 september 2016, ongegrond;

-

veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.755,50;

-

bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 166,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2018.

(getekend) A.I. van der Kris

(getekend) B. Dogan