Home

Centrale Raad van Beroep, 24-07-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2244, 17/2121 PW

Centrale Raad van Beroep, 24-07-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2244, 17/2121 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 juli 2018
Datum publicatie
30 juli 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2018:2244
Formele relaties
Zaaknummer
17/2121 PW

Inhoudsindicatie

Afgewezen bijzondere bijstand. Eigen bijdrage kosten rechtsbijstand. Overname procedure door andere advocaat. Noodzaak inhoudelijk beoordelen. De vaste rechtspraak dat recht op bijzondere bijstand bestaat voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand indien een toevoeging is verleend, is hier dan ook niet van toepassing, zodat de noodzaak van de overname door een andere advocaat in beginsel inhoudelijk dient te worden beoordeeld. Nu de RvR met de oplegging van een nieuwe eigen bijdrage (impliciet) heeft geoordeeld dat geen sprake is van een dwingende reden voor overname, mag het bijstandverlenend orgaan hiervan uitgaan bij de beoordeling van de vraag of sprake is van noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. Het is dan aan betrokkene om aannemelijk te maken dat de kosten wel noodzakelijke kosten zijn. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat wel sprake was van een noodzaak om een andere advocaat in te schakelen.

Uitspraak

17 2121 PW, 17/2122 PW

Datum uitspraak: 24 juli 2018

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

1 februari 2017, 15/8357 en 16/5568 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het Drechtstedenbestuur (bestuur)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2018. Appellant is verschenen. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door E.J. van Zwieten en C.A.M. Nusteling.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant heeft op 18 september 2015 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor kosten van griffierecht en eigen bijdragen rechtsbijstand tot een bedrag van in totaal € 937,-.

1.2.

Bij besluit van 24 september 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van

11 december 2015 (bestreden besluit 1), heeft het bestuur aan appellant bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van griffierecht en de eigen bijdragen tot een bedrag van € 884,- en bijzondere bijstand tot een bedrag van € 53,- geweigerd. Aan het bestreden besluit heeft het bestuur ten grondslag gelegd dat van de eigen bijdrage van € 196,- van de toevoeging met kenmerk [kenmerk] de kosten tot een bedrag van € 53,- niet noodzakelijk waren, omdat geen sprake was van een noodzakelijke overstap naar een andere advocaat. Doordat appellant van advocaat is gewisseld heeft de Raad voor de Rechtsbijstand (RvR) bij de verlening van een toevoeging appellant een (hogere) eigen bijdrage opgelegd. Door de RvR is geen noodzaak voor de overstap vastgesteld.

1.3.

Appellant heeft op 2 maart 2016 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor kosten van griffierecht en eigen bijdragen rechtsbijstand tot een bedrag van in totaal € 1.761,-.

1.4.

Bij besluit van 23 maart 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van

15 augustus 2016 (bestreden besluit 2), heeft het bestuur aan appellant bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 1.602,- en bijzondere bijstand tot een bedrag van € 159,- (drie keer € 53,-) geweigerd. Aan bestreden besluit 2 heeft

het bestuur ten grondslag gelegd dat van de eigen bijdragen van de toevoegingen met kenmerk 3IQ5287, 3IR0811 en 3IV8605 de kosten tot een bedrag van € 53,- niet noodzakelijk waren, omdat appellant in deze zaken korting zou hebben verkregen op de eigen bijdrage indien hij zich eerst tot het Juridisch Loket had gewend voor een diagnosedocument.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover deze ziet op bestreden besluit 1.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van artikel 35, eerste lid, van de PW heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

4.2.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of de kosten van de eigen bijdrage van de toevoeging met kenmerk [kenmerk] tot een bedrag van € 53,- zijn aan te merken als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW.

4.3.

Volgens vaste rechtspraak is de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) voor de kosten van rechtsbijstand in beginsel een voorliggende voorziening in de zin van de PW die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Dit geldt echter niet voor wat betreft de kosten van de eigen bijdrage. De Raad heeft meermalen overwogen dat onder bepaalde omstandigheden de kosten van een procedure die de Wrb voor eigen rekening laat (zoals de eigen bijdrage) tot de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gerekend die redelijkerwijs niet uit een inkomen op bijstandsniveau kunnen worden voldaan. Daarbij heeft te gelden dat, indien op grond van een toevoeging krachtens de Wrb rechtsbijstand is verleend, in beginsel de noodzaak voor het verlenen van rechtshulp kan worden aangenomen.

4.4.

Het bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat de nieuwe eigen bijdrage van de toevoeging verband houdt met de overstap van appellant naar een andere advocaat. De RvR heeft met de oplegging van een nieuwe eigen bijdrage al vastgesteld dat er geen noodzaak was voor de overstap naar een andere advocaat. Appellant heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt, zodat de kosten van de eigen bijdrage niet kunnen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. Dat voor deze kosten gedeeltelijk bijzondere bijstand is toegekend berust volgens het bestuur op een fout, maar deze fout zal niet ten nadele van appellant worden gecorrigeerd.

4.5.

Uit de op 13 augustus 2015 afgegeven toevoeging met kenmerk [kenmerk] blijkt dat appellant op 10 augustus 2015 de RvR heeft verzocht om wijziging van een eerder afgegeven toevoeging in verband met opvolging door een andere rechtsbijstandverlener. De RvR heeft dat verzoek toegewezen, een gewijzigde toevoeging afgegeven en een eigen bijdrage opgelegd, zonder toepassing van een korting.

4.6.

Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wrb is de rechtzoekende een eigen bijdrage verschuldigd voor de verlening van rechtsbijstand, tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders is bepaald. Ingevolge het tweede lid van dit artikel worden de regels omtrent de eigen bijdrage, alsmede de hoogte van de eigen bijdrage bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Dit is gebeurd bij het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand (Bebr).

4.7.

Op grond van artikel 1 van het Bebr wordt onder opvolgend deskundigenoordeel verstaan: het oordeel van een opvolgend rechtsbijstandverlener als bedoeld in de

artikelen 9 en 20 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 over een zaak waarvoor een toevoeging is verleend aan een andere rechtsbijstandverlener die niet werkzaam is in hetzelfde samenwerkingsverband, met als doel de twijfel die de rechtzoekende heeft over het oordeel van die andere rechtsbijstandverlener weg te nemen.

4.8.

Op grond van artikel 2, zesde lid, van het Bebr wordt indien aan een rechtzoekende, alvorens deze een toevoeging aanvraagt, in persoon rechtshulp is verleend met betrekking tot zijn individuele rechtsbelang door een voorziening als bedoeld in artikel 7, tweede lid, of artikel 8, tweede lid, van de wet, en in het kader daarvan een diagnosedocument is opgesteld en aan de rechtzoekende ter beschikking is gesteld, de op grond van het eerste, tweede onderscheidenlijk vijfde lid verschuldigde eigen bijdrage met (per 1 januari 2015) € 53,- verlaagd. In het negende lid is bepaald dat in de gevallen bedoeld in de artikelen 2b en 2c,

de verlaging van de eigen bijdrage, genoemd in het zesde, zevende en achtste lid,

geen toepassing vindt.

4.9.

Op grond van artikel 2b van het Bebr is de rechtzoekende met inachtneming van artikel 2, negende lid, ingeval van een opvolgend deskundigenoordeel opnieuw een eigen bijdrage verschuldigd die gelijk is aan de eigen bijdrage die de rechtzoekende verschuldigd is ten behoeve van de toevoeging, tenzij het bestuur op grond van artikel 6, eerste of tweede lid, geen eigen bijdrage heeft opgelegd. In laatstgenoemde gevallen is artikel 6, derde lid,

van toepassing.

4.10.

Ingevolge artikel 6, derde lid, van het Bebr legt het bestuur indien een opvolgend deskundigenoordeel wordt gevraagd, met inachtneming van artikel 2, negende lid, in afwijking van het eerste en tweede lid, de laagste eigen bijdrage op bedoeld in de artikelen 2, eerste en tweede lid, en 2a, tweede en derde lid.

4.11.

Met het Besluit van 10 september 2013 (Stb. 2013, 345), houdende aanpassing van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders in verband met aanpassingen van de eigen bijdrage voor de rechtzoekende in geval van verlening van gesubsidieerde rechtsbijstand en de vergoeding van rechtsbijstandverleners, is de eigen bijdrage bij een tweede of opvolgende deskundigenoordeel ingevoerd.

4.12.

In de Nota van Toelichting (Stb. 2013, 345) is - voor zover van belang - het volgende vermeld.

“Ingeval van toevoegingen is het uitgangspunt dat de cliënt wordt bijgestaan door één rechtsbijstandverlener. Deze rechtsbijstandverlener bouwt zo een vertrouwensband op met de cliënt en raakt goed ingevoerd in het dossier hetgeen de kwalitatieve en efficiënte afhandeling van de zaak ten goede komt. Om verschillende redenen kan

een zaak worden overgenomen door een andere raadsman. Zo kan er een vertrouwensbreuk tussen de advocaat en de cliënt zijn ontstaan of is de rechtsbijstandverlener door ziekte niet in staat de rechtzoekende bij te staan. Voor zover de advocaat werkzaam is binnen hetzelfde kantoorverband, krijgt hij daarvoor geen extra vergoeding (zie de artikelen 9 en 20, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000). Wordt de zaak overgenomen door een advocaat die geen relatie heeft met het desbetreffende kantoor dan wordt aan de opvolgende advocaat een opslag van twee punten op het gebruikelijke forfait toegekend. Beide advocaten verdelen het bedrag in onderling overleg (zie artikel 33 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000).

Er zijn ook andere redenen om een andere advocaat in dezelfde zaak te raadplegen. Gedacht kan worden aan de behoefte die de rechtzoekende voelt om een herziene beoordeling van de zaak. Aangezien er in dit geval geen dwingende reden is een andere advocaat de zaak te laten beoordelen, maar hieraan wel extra kosten verbonden zijn, is het redelijk dat de rechtzoekende bijdraagt aan de kosten van een tweede of volgende herziene beoordeling. De eigen bijdrage bij een tweede of opvolgend deskundigenoordeel is niet hoger dan de oorspronkelijke bijdrage, zoals de vFAS in haar advies op een ontwerp van dit wijzigingsbesluit stelt. Deze tweede of volgende eigen bijdrage voor een dergelijk deskundigenoordeel is gelijk aan de eigen bijdrage die voor de procedure- of adviestoevoeging is verschuldigd. Indien de rechtzoekende op grond van artikel 2, zesde lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand een korting van € 52,- heeft ontvangen op zijn eigen bijdrage omdat hij eerst bij het juridisch loket is langs geweest, wordt bij de heffing van de tweede of volgende eigen bijdrage geen rekening gehouden met deze korting. Hoewel het juridisch loket een eerste analyse van de zaak heeft gemaakt en geoordeeld heeft dat de zaak door een advocaat moet worden behandeld, is deze eerste beoordeling geen volwaardige beoordeling. Deze analyse biedt de advocaat echter wel inzicht in de zaak. Indien vervolgens een toevoeging voor een tweede of volgende deskundigenoordeel wordt gevraagd, ligt het niet in de rede dat daarvoor een lagere eigen bijdrage wordt betaald. Dit is niet anders indien de rechtzoekende zonder meer de korting van € 52,- ontvangt omdat redelijkerwijs van hem niet verwacht mag worden dat hij langs het juridisch loket gaat. Dus ook in de gevallen genoemd in artikel 2, zevende lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, krijgt de rechtzoekende ingeval van een tweede of volgend deskundigenoordeel geen korting van € 52,- op de eigen bijdrage. Ingeval een tweede advocaat om een herziene beoordeling wordt gevraagd, is het redelijk de gebruikelijke eigen bijdrage te vragen. Het ligt voor de hand dat rechtzoekenden die geen eigen bijdrage behoeven te betalen (zie artikel 6 van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand), voor het consulteren van een andere advocaat in dezelfde zaak ten behoeve van een herziene beoordeling wel een eigen bijdrage betalen. Bij hen wordt de laagste eigen bijdrage in rekening gebracht. Deze eigen bijdrage wordt overeenkomstig artikel 38 van de Wet op de rechtsbijstand afgedragen aan de opvolgend advocaat”. (Stb. 2013, 345, p. 18-19, Toelichting Maatregel 3).

4.13.

In het beleid van de RvR met betrekking tot de opvolging van rechtsbijstandverleners, is onder ‘Mutatie van de toevoeging i.v.m. opvolging’ - voor zover van belang - het volgende vermeld:

Opvolgend deskundigenoordeel (nieuwe eigen bijdrage)

Elk verzoek tot overname door een andere advocaat van een ander kantoor beoordeel je als een opvolgend deskundigenoordeel met een nieuwe eigen bijdrage. Doel van een opvolgend deskundigenoordeel is het wegnemen van twijfel die de rechtzoekende heeft over het oordeel van de eerdere advocaat, ook wel ‘second opinion’.

Bij opvolgend deskundigenoordeel leg je een nieuwe eigen bijdrage op. Deze is gelijk aan de primair opgelegde eigen bijdrage. Je houdt geen rekening met eventuele kortingen op deze eigen bijdrage, bijvoorbeeld de diagnose en triagekorting.

Wanneer bij het primaire besluit de eigen bijdrage op nihil is gesteld, dan stel je de eigen bijdrage bij opvolging ook op nihil. Tenzij artikel 6 Bebr van toepassing is. In dat geval leg je de laagste eigen bijdrage op.

Dwingende reden (geen nieuwe eigen bijdrage)

Motiveert de advocaat dat sprake is van een dwingende reden voor overname, dan leg je geen nieuwe eigen bijdrage op.

4.14.

Uit 4.6 tot en met 4.13 blijkt dat het de rechtzoekende vrij staat een andere advocaat in te schakelen in een lopende procedure waarvoor reeds een toevoeging is verleend. Hieraan kunnen echter kosten zijn verbonden in de vorm van een nieuwe eigen bijdrage. De wetgever heeft het redelijk geacht dat de rechtzoekende bijdraagt aan de kosten van een tweede of volgende herziene beoordeling in het geval er geen dwingende redenen zijn een andere advocaat de zaak te laten beoordelen, omdat aan het laten (her)beoordelen van een zaak door een andere advocaat extra kosten zijn verbonden. De tweede of volgende eigen bijdrage voor een dergelijk deskundigenoordeel/overname is gelijk aan de eigen bijdrage die voor de procedure- of adviestoevoeging is verschuldigd. Indien de rechtzoekende een korting heeft ontvangen op zijn eigen bijdrage omdat hij eerst bij het juridisch loket is langs geweest, wordt bij de heffing van de tweede of volgende eigen bijdrage geen rekening gehouden met deze korting. De RvR beoordeelt of sprake is van een opvolgend deskundigenoordeel en of er dwingende redenen zijn voor overname. Indien sprake is van een opvolgend deskundigenoordeel en niet is gebleken van dwingende redenen wordt het verzoek tot overname toegewezen onder oplegging van een nieuwe eigen bijdrage. Indien sprake is van dwingende redenen voor overname wordt geen nieuwe eigen bijdrage opgelegd. De rechtzoekende ontvangt in het eerste geval een gewijzigde toevoegingsbeschikking onder oplegging van een nieuwe eigen bijdrage.

4.15.

Uit de gang van zaken in dit geval kan worden afgeleid dat de kosten van de (nieuwe) eigen bijdrage van de onderhavige toevoeging verband houden met de keuze van appellant om een andere advocaat in te schakelen en niet met de kosten voor het verlenen van rechtsbijstand als zodanig. De vaste rechtspraak dat recht op bijzondere bijstand bestaat voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand indien een toevoeging is verleend, is hier dan ook niet van toepassing, zodat de noodzaak van de overname door een andere advocaat in beginsel inhoudelijk dient te worden beoordeeld. Nu de RvR met de oplegging van een nieuwe eigen bijdrage (impliciet) heeft geoordeeld dat geen sprake is van een dwingende reden voor overname, mag het bijstandverlenend orgaan hiervan uitgaan bij de beoordeling van de vraag of sprake is van noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. Het is dan aan betrokkene om aannemelijk te maken dat de kosten wel noodzakelijke kosten zijn.

4.16.

Het bestuur heeft zich met de weigering van bijzondere bijstand voor de kosten van de (nieuwe) eigen bijdrage tot een bedrag van € 53,- in zoverre aangesloten bij het oordeel van de RvR.

4.17.

Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat wel sprake was van een noodzaak om

een andere advocaat in te schakelen. Uit het door appellant in hoger beroep overgelegde

e-mailbericht van zijn nieuwe advocaat, mr. Schuerman, van 23 februari 2017 blijkt dat deze de toevoeging heeft overgenomen van de eerdere advocaat van appellant, mr. De Gruijl. Uit het e-mailbericht blijkt niet, zoals appellant heeft gesteld, dat zijn vorige advocaat de zaak niet meer kon doen omdat hij dreigde overspannen te raken.

4.18.

Uit 4.15 tot en met 4.17 volgt dat het college terecht bijzondere bijstand heeft geweigerd voor de kosten van de eigen bijdrage in verband met de overname van de procedure door een andere advocaat. Met de gedeeltelijke toekenning van bijzondere bijstand voor deze kosten is appellant niet tekort gedaan.

4.19.

Uit 4.18 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.L. Boxum en

C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2018.

(getekend) A.B.J. van der Ham

(getekend) J.M.M. van Dalen