Home

Rechtbank Rotterdam, 01-02-2017, ECLI:NL:RBROT:2017:760, ROT 15/8357 en ROT 16/5568

Rechtbank Rotterdam, 01-02-2017, ECLI:NL:RBROT:2017:760, ROT 15/8357 en ROT 16/5568

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
1 februari 2017
Datum publicatie
16 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2017:760
Formele relaties
Zaaknummer
ROT 15/8357 en ROT 16/5568

Inhoudsindicatie

Vraag om bijzondere bijstand ivm eigen bijdrage vanwege opvolging. De RvR heeft het verzoek om wijziging ingewilligd en een (nieuwe) eigen bijdrage opgelegd, zonder toepassing van een korting. Gelet op het beleid van de RvR volgt hieruit dat de RvR het verzoek tot overname van de procedure heeft opgevat als een opvolgend deskundigenoordeel en dat geen sprake was van een dwingende reden voor overname. Beoordeeld dient te worden of sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan, als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Pw. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij genoodzaakt was over te stappen naar een andere advocaat.

Uitspraak

Zittingsplaats Dordrecht

Team Bestuursrecht 1

zaaknummers: ROT 15/8357 en ROT 16/5568

en

gemachtigden: mr. E.J. van Zwieten en J.J. Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2015 (primair besluit 1) heeft verweerder aan eiser bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 884,00 en een bedrag van € 53,00 afgewezen.

Bij besluit van 11 december 2015 (bestreden besluit 1, zaaknummer ROT 15/8357) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit 1 ongegrond verklaard.

Bij besluit van 23 maart 2016 (primair besluit 2) heeft verweerder aan eiser bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 1.602,00 en een bedrag van € 159,00 (3 x € 53,00) afgewezen.

Bij besluit van 15 augustus 2016 (bestreden besluit 2, zaaknummer ROT 16/5568) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit 2 ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.

De zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 25 oktober 2016. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft bij brief van 18 september 2015 bijzondere bijstand aangevraagd voor de eigen bijdragen en het griffierecht in een viertal door mr. N. Schuerman voor hem gevoerde procedures. De Raad voor Rechtsbijstand (RvR) heeft in deze procedures toevoegingen afgegeven. In drie toevoegingen is de eigen bijdrage vastgesteld op € 143,00. In de procedure waarvoor op 1 augustus 2015 de civiele toevoeging met kenmerk 3IQ5287 is afgegeven, is de eigen bijdrage vastgesteld op € 196,00. Verweerder heeft van deze eigen bijdrage bij primair besluit 1 € 143,00 vergoed en € 53,00 afgewezen.

2. Verweerder heeft aan bestreden besluit 1, waarbij de afwijzing van de vergoeding van € 53,00 is gehandhaafd, ten grondslag gelegd dat de kosten niet noodzakelijk waren, omdat er geen sprake was van een noodzakelijke overstap naar een andere advocaat.

3. Eiser heeft bij brief van 2 maart 2016 bijzondere bijstand aangevraagd voor de eigen bijdragen in een vijftal door mr. R.F.H. Tamboenan van advocatenkantoor De Blauwe voor hem gevoerde procedures (4 maal € 287,00 en 1 maal € 143,00) en het griffierecht in één procedure (€ 311,00).

4. Verweerder heeft aan bestreden besluit 2 ten grondslag gelegd dat in de zaken met declaratienummers 2016013, 2016014 en 2016016 de kosten van drie maal € 53,00 niet noodzakelijk waren, omdat eiser in deze procedures korting zou hebben verkregen indien hij zich eerst tot het Juridisch Loket had gewend voor een diagnosedocument. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat in deze procedures geen sprake was van opvolging.

5. Eiser heeft aangevoerd dat in alle vier de gevallen waarbij verweerder een bedrag van € 53,00 heeft afgewezen, sprake was van opvolging, dat de overstap naar een andere advocaat niet aan hem te wijten was, dat het Juridisch Loket nooit een diagnosedocument verstrekt als er al een toevoeging is verleend en dat de RvR nooit korting verleent bij overdracht. Eiser heeft in dit verband verwezen naar de werkinstructie op de website van de RvR.

6.1

Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

6.2

Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 23 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:595) kan, in geval rechtsbijstand wordt verleend op grond van een toevoeging, de noodzaak voor het verlenen van rechtshulp in beginsel worden aangenomen. Voor de verschuldigde eigen bijdrage op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wbr) kan bijzondere bijstand worden verleend, omdat de betrokkene een beroep heeft gedaan op de voorliggende voorziening, die voor de berekende eigen bijdrage niet toereikend is.

6.3

Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wrb is de rechtzoekende een eigen bijdrage verschuldigd voor de verlening van rechtsbijstand, tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders is bepaald. Ingevolge het tweede lid van dit artikel worden de regels omtrent de eigen bijdrage, alsmede de hoogte van de eigen bijdrage bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Dit is gebeurd bij het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand (Bebr).

6.4

Op grond van artikel 1 van het Bebr wordt onder opvolgend deskundigenoordeel verstaan: het oordeel van een opvolgend rechtsbijstandverlener als bedoeld in de artikelen 9 en 20 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 over een zaak waarvoor een toevoeging is verleend aan een andere rechtsbijstandverlener die niet werkzaam is in hetzelfde samenwerkingsverband, met als doel de twijfel die de rechtzoekende heeft over het oordeel van die andere rechtsbijstandverlener weg te nemen.

Op grond van artikel 2b van het Bebr is de rechtzoekende met inachtneming van artikel 2, negende lid, ingeval van een opvolgend deskundigenoordeel opnieuw een eigen bijdrage verschuldigd die gelijk is aan de eigen bijdrage die de rechtzoekende verschuldigd is ten behoeve van de toevoeging, tenzij het bestuur op grond van artikel 6, eerste of tweede lid, geen eigen bijdrage heeft opgelegd. In laatstgenoemde gevallen is artikel 6, derde lid, van toepassing.

In het beleid van de RvR met betrekking tot de opvolging van rechtsbijstandverleners, gepubliceerd op http://kenniswijzer.rvr.org/werkinstructies-toevoegen onder het kopje ‘Mutatie van de toevoeging i.v.m. opvolging’, staat - voor zover relevant - het volgende vermeld:

“Opvolgend deskundigenoordeel (nieuwe eigen bijdrage)

Elk verzoek tot overname door een andere advocaat van een ander kantoor beoordeel je als een opvolgend deskundigenoordeel met een nieuwe eigen bijdrage. Doel van een opvolgend deskundigenoordeel is het wegnemen van twijfel die de rechtzoekende heeft over het oordeel van de eerdere advocaat, ook wel ‘second opinion’.

Bij opvolgend deskundigenoordeel leg je een nieuwe eigen bijdrage op. Deze is gelijk aan de primair opgelegde eigen bijdrage. Je houdt geen rekening met eventuele kortingen op deze eigen bijdrage, bijvoorbeeld de diagnose en triagekorting.

Wanneer bij het primaire besluit de eigen bijdrage op nihil is gesteld, dan stel je de eigen bijdrage bij opvolging ook op nihil. Tenzij artikel 6 Bebr van toepassing is. In dat geval leg je de laagste eigen bijdrage op.

Dwingende reden (geen nieuwe eigen bijdrage) Motiveert de advocaat dat sprake is van een dwingende reden voor overname, dan leg je geen nieuwe eigen bijdrage op.”

6.5

Uit de op 13 augustus 2015 afgegeven toevoeging met kenmerk 3IQ5287 blijkt dat eiser op 10 augustus 2015 vanwege opvolging door mr. N. Schuerman de RvR heeft verzocht om wijziging van een op 29 mei 2015 afgegeven toevoeging. De RvR heeft het verzoek om wijziging ingewilligd en een (nieuwe) eigen bijdrage opgelegd, zonder toepassing van een korting. Gelet op het beleid van de RvR volgt hieruit dat de RvR het verzoek tot overname van de procedure door mr. N. Schuerman heeft opgevat als een opvolgend deskundigenoordeel en dat geen sprake was van een dwingende reden voor overname. Dit betekent dat de RvR bij het opleggen van de nieuwe eigen bijdrage geen rekening kon houden met eventuele kortingen. Of eiser over een diagnosedocument beschikte was daarom niet van invloed op de hoogte van de eigen bijdrage. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3166).

6.6

Uit het voorgaande volgt echter niet dat verweerder bijzondere bijstand had moeten verlenen voor de nieuwe eigen bijdrage. Beoordeeld dient te worden of sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan, als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Pw. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij genoodzaakt was over te stappen naar een andere advocaat. De enkele, niet met stukken onderbouwde stelling dat zijn vorige advocaat, mr. De Gruijl, de zaak niet meer wilde doen omdat hij het erg druk had en dreigde overspannen te raken, is daartoe onvoldoende. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de kosten niet noodzakelijk waren en terecht het bedrag van € 53,00 afgewezen.

6.7

De declaratienummers 2016013, 2016014 en 2016016 hebben betrekking op de toevoegingen met de nummers 3IR0811, 3IV8605 en 3IQ5287. Uit deze toevoegingen blijkt niet dat voor deze procedures al eerder toevoegingen zijn afgegeven en dat sprake is geweest van een verzoek om wijziging van de toevoegingen en opvolging door een andere rechtsbijstandsverlener. Eiser had dus in deze procedures langs het Juridisch Loket kunnen gaan om een diagnosedocument te vragen, waarmee hij een korting op de eigen bijdrage had kunnen verkrijgen. Nu hij dit heeft nagelaten, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat drie maal € 53,00 als niet noodzakelijke kosten zijn aan te merken en niet voor vergoeding vanuit de bijzondere bijstand in aanmerking komen.

7. De beroepen zijn ongegrond.

8. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2017.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel