Home

Centrale Raad van Beroep, 24-07-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2249, 17/4837 PW

Centrale Raad van Beroep, 24-07-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2249, 17/4837 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 juli 2018
Datum publicatie
30 juli 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2018:2249
Zaaknummer
17/4837 PW

Inhoudsindicatie

Hoger beroep niet-ontvankelijk. Onvoldoende procesbelang. Wens op principe-uitspraak levert geen procesbelang op .

Uitspraak

17 4837 PW

Datum uitspraak: 24 juli 2018

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

21 april 2017, 16/5226 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het Drechtstedenbestuur (bestuur)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2018. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E.J. van Zwieten en C.A.M. Nusteling.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant heeft bij brief van 27 februari 2016 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor de kosten van griffierecht in een hoger beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) ten bedrage van € 251,-. Appellant heeft toegelicht dat het een hoger beroep betreft tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 januari 2016 in een zaak tegen de Centrale Autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (CA) over het vaststellen van een omgangsregeling, een teruggeleidingstraject en een informatieregeling met zijn in België wonende dochter.

1.2.

Bij besluit van 21 april 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 juni 2016 (bestreden besluit), heeft het bestuur de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het bestuur ten grondslag gelegd dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd, niet noodzakelijk zijn.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat de kosten van het griffierecht wel noodzakelijk zijn.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De Raad ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of appellant voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van haar hoger beroep. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 23 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY0905) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van het bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.

4.2.

Ter zitting heeft appellant op een vraag van de Raad verklaard dat hij zijn geschil met de CA niet aan de bestuursrechter kon voorleggen en dat hij daarom nu geen bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht bij de Afdeling meer wil. Appellant wil een principe-uitspraak dat het college zaken als deze niet op zijn beloop moet laten en vraagt vergoeding van verletkosten.

4.3.

Uit 4.2 volgt dat de door appellant geuite wens dat de Raad een principe-uitspraak doet geen procesbelang oplevert. Hieruit volgt dat appellant onvoldoende procesbelang heeft bij een oordeel over de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Dit brengt mee dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk is.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.L. Boxum en

C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2018.

(getekend) A.B.J. van der Ham

(getekend) J.M.M. van Dalen

GdJ