Centrale Raad van Beroep, 25-07-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2544, 16/2389 WIA
Centrale Raad van Beroep, 25-07-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2544, 16/2389 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 25 juli 2018
- Datum publicatie
- 17 augustus 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2018:2544
- Zaaknummer
- 16/2389 WIA
Inhoudsindicatie
Bij de berekening van het WIA-dagloon is de fiscale bijtelling buiten beschouwing gelaten. Het is juist dat aan de dagloonregelingen het beginsel ten grondslag ligt dat het dagloon een redelijke afspiegeling moet vormen van de welvaart in de periode voorafgaand aan de verzekerde gebeurtenis. Het Dagloonbesluit biedt geen mogelijkheid om in geval van een onevenredige uitwerking van de gestelde regels af te wijken, waarbij in het midden wordt gelaten of in dit geval daarvan sprake is. Het is aan de besluitgever om eventuele ongewenste effecten van de in het Dagloonbesluit neergelegde dagloonsystematiek teniet te doen. Vanwege de expliciete uitzondering kan het genot van het privégebruik van de auto evenmin als loon in natura worden meegenomen in de berekening van het dagloon.
Uitspraak
16 2389 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
7 maart 2016, 15/3690 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 juli 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.U.J. Hopman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2018. Appellant is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.
OVERWEGINGEN
Appellant was laatstelijk werkzaam als inspecteur handhaving bij het Uwv en heeft zich op 21 mei 2012 ziek gemeld.
Bij besluit van 10 maart 2015 is appellant per 7 februari 2015 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is het dagloon vastgesteld op € 166,99. Voor de vaststelling van het dagloon is de periode van 1 mei 2011 tot en met 30 april 2012 als referteperiode gehanteerd. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt omdat hij vindt dat het Uwv ten onrechte het voordeel van het privégebruik van de auto van de zaak (fiscale bijtelling) niet heeft meegenomen bij de vaststelling van het dagloon.
Bij beslissing op bezwaar van 9 juli 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 maart 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de memorie van toelichting bij de Wet uniformering loonbegrip (WUL), welke wet per 1 januari 2013 in werking is getreden, blijkt dat het tijdstip waarop het loon is genoten bepalend is voor het antwoord op de vraag welk loonbegrip van toepassing is. Aangezien de volledige referteperiode vóór 1 januari 2013 ligt, is het loonbegrip van vóór de invoering van de WUL per 1 januari 2013 van toepassing. Omdat onder dit loonbegrip niet de fiscale bijtelling van de auto van de zaak valt, heeft het Uwv terecht bij de berekening van het WIA-dagloon de fiscale bijtelling buiten beschouwing gelaten, aldus de rechtbank.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de fiscale bijtelling wel moet worden meegeteld bij de vaststelling van het dagloon. Appellant heeft tot eind 2014 gebruik gemaakt van de auto van de zaak en over de fiscale bijtelling ook premies betaald. Door de fiscale bijtelling niet mee te tellen wordt afbreuk gedaan aan de verzekeringsgedachte en aan het beginsel dat het dagloon een redelijke afspiegeling moet zijn van het welvaartsniveau. Volgens appellant is het genot van het privégebruik van de auto van de zaak voorts aan te merken als loon in natura, omdat het voordeel van het privé genieten van de auto groter is dan het fiscale nadeel van de bijtelling.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft onder meer verwezen naar de uitspraak van de Raad van 4 maart 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:916), waarin de Raad heeft overwogen dat de wetgever bepaalde, mogelijk ook negatieve effecten van de WUL heeft voorzien en er bewust voor heeft gekozen geen overgangsrecht op te nemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Voor de toepasselijke wet- en regelgeving wordt verwezen naar de overwegingen 5.1 tot en met 5.5 van de aangevallen uitspraak. Hieraan wordt toegevoegd dat in artikel 14 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen zoals dat gold met ingang van 1 juni 2013 (Dagloonbesluit) is bepaald dat onder loon wordt verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), behoudens een aantal hier niet relevante uitzonderingen.
In artikel 16, eerste lid, van de Wfsv, zoals die bepaling luidde voor de inwerkingtreding van de WUL (1 januari 2013), is bepaald dat onder loon wordt verstaan het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964, waarbij van die wet onder meer buiten toepassing blijft artikel 13bis. In dat artikel is de bijtelling bij het loon geregeld indien een auto ook voor privédoeleinden door een werkgever ter beschikking is gesteld. In artikel 16, eerste lid, van de Wfsv zoals die bepaling luidt sinds 1 januari 2013, wordt artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 niet buiten toepassing gelaten.
In hoger beroep ligt ter beoordeling voor of het Uwv terecht de fiscale bijtelling voor het privégebruik van de auto van de zaak van appellant buiten aanmerking heeft gelaten bij de vaststelling van het dagloon voor de WGA-uitkering per 7 februari 2015.
Uit artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit volgt dat het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten leidend is voor de vaststelling van het dagloon. Niet in geschil is dat het refertejaar in het geval van appellant loopt van 1 mei 2011 tot en met 30 april 2012. Uit de memorie van toelichting bij de WUL blijkt dat de wijzigingen op grond van die wet met betrekking tot het loonbegrip met onmiddellijke werking van kracht zijn, waarbij het fiscale genietingstijdstip bepalend is voor het antwoord op de vraag welk loonbegrip van toepassing is. Er is niet voorzien in overgangsrecht (Kamerstukken II, 2009-2010, 32131, nr. 3, blz. 12). Aangezien het dagloon wordt berekend op grond van het loon dat appellant heeft genoten in het refertejaar en het refertejaar volledig is gelegen vóór 1 januari 2013, heeft het Uwv terecht de fiscale bijtelling van de auto van de zaak niet tot het voor de dagloonvaststelling in aanmerking te nemen loon gerekend. Dat de ingangsdatum van de uitkering is gelegen ná 1 januari 2013, heeft voor de vaststelling van het dagloon in dit geval dus geen betekenis.
Omdat tot 1 januari 2013 de fiscale bijtelling van de auto van de zaak expliciet was uitgezonderd van het loonbegrip, heeft appellant hierover tot 1 januari 2013 geen premies voor de werknemersverzekeringen betaald. Het niet meetellen van de fiscale bijtelling in het dagloon is daarmee niet in strijd met de verzekeringsgedachte.
Het is juist dat aan de dagloonregelingen het beginsel ten grondslag ligt dat het dagloon een redelijke afspiegeling moet vormen van de welvaart in de periode voorafgaand aan de verzekerde gebeurtenis. Het Dagloonbesluit, dat daarvan een uitwerking is, biedt echter geen mogelijkheid om in geval van een onevenredige uitwerking van de gestelde regels af te wijken, waarbij in het midden wordt gelaten of in het onderhavige geval daarvan sprake is. Het is aan de besluitgever om eventuele ongewenste effecten van de in het Dagloonbesluit neergelegde dagloonsystematiek teniet te doen.
Vanwege de expliciete uitzondering kan het genot van het privégebruik van de auto evenmin als loon in natura worden meegenomen in de berekening van het dagloon.
Uit wat is overwogen in 4.2 tot en met 4.5.3. volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2018.
(getekend) H.G. Rottier
De griffier is verhinderd te ondertekenen.