Centrale Raad van Beroep, 02-10-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3038, 17/2534 PW
Centrale Raad van Beroep, 02-10-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3038, 17/2534 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 2 oktober 2018
- Datum publicatie
- 9 oktober 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2018:3038
- Zaaknummer
- 17/2534 PW
Inhoudsindicatie
Geen discriminatoir onderzoek door de Svb naar vermogen in buitenland. Zie ook ECLI:NL:CRVB:2018:3040. De OZB-registratie geeft wel informatie over de verwervingsdatum. De Svb hoeft geen taxatieonderzoek te doen.
Uitspraak
17 2534 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 maart 2017, 16/3534 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 2 oktober 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gelijktijdig met de zaak 17/159 PW plaatsgevonden op
26 juni 2018. Namens appellanten is verschenen mr. Küҫükünal. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Mulder en mr. K. Verbeek.
In de zaak 17/159 PW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellanten ontvingen van de Svb bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling).
De Svb voert in de periode 2013 tot en met 2019 gefaseerd een onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van alle AIO-gerechtigden. Hiertoe worden jaarlijks ruim 7.000 AIO-gerechtigden het formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” (formulier) toegestuurd. De controle was in 2013 gericht op in Suriname geboren
AIO-gerechtigden, in 2014 op AIO-gerechtigden met als geboorteland Marokko, in 2015 op AIO-gerechtigden die in Turkije zijn geboren en van 2016 tot en met 2018 is de controle gericht op de overige in het buitenland geboren AIO-gerechtigden. In 2019 richt de controle zich op de in Nederland geboren AIO-gerechtigden.
In het kader van het onder 1.2 vermelde rechtmatigheidsonderzoek heeft de Svb aan appellanten het formulier toegestuurd en aan hen verzocht het formulier in te vullen en aan de Svb terug te sturen. Appellanten hebben dit formulier op 20 maart 2015 ondertekend en teruggestuurd en hierop vermeld dat zij van plan zijn om in de periode 15 juni 2015 tot 15 september 2015 naar Turkije te gaan en te verblijven op het [adres], te [X.]. Voorts hebben appellanten op het formulier vermeld eigenaar te zijn van de woning op dit adres.
Bij besluit van 22 april 2015 heeft de Svb appellanten medegedeeld dat zij voorlopig geen AIO-aanvulling krijgen en appellanten verzocht om onder meer een taxatierapport van de woning in Turkije over te leggen. Bij besluit van 10 juni 2015 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 1 mei 2015 beëindigd (lees: ingetrokken) op de grond dat appellanten het gevraagde taxatierapport niet hebben overgelegd. Tegen deze besluiten hebben appellanten geen bezwaar gemaakt.
In het kader van een nieuwe aanvraag om AIO-aanvulling hebben appellanten op 13 oktober 2015 een document overgelegd waaruit blijkt dat op naam van appellant aangifte onroerende zaakbelasting is gedaan met betrekking tot de onder 1.3 vermelde woning
(OZB-document) en dat deze woning op 7 juni 1991 is verworven. Dit document vermeldt als waarde van de woning omgerekend € 18.581,21.
Bij besluiten van 31 december 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 juni 2016 (bestreden besluit), heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 28 april 2012 ingetrokken en de over de periode van 28 april 2012 tot en met 30 april 2015 gemaakte kosten van AIO-aanvulling tot een bedrag van € 12.238,16 van appellanten teruggevorderd. Aan het bestreden besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten sinds 1991 beschikken over vermogen in Turkije. Appellanten hebben met het OZB-document niet de waarde van de woning in het economische verkeer vanaf 28 april 2012 aangetoond. Zij hebben de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden, waardoor het recht op
AIO-aanvulling niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Onderzoek Svb
Appellanten voeren als meest vergaande grond aan dat de Svb de gegevens, die de feitelijke grondslag van het bestreden besluit vormen, heeft verkregen in strijd met het verbod van discriminatie als bedoeld in bijvoorbeeld artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM.
Ingevolge artikel 53a van de PW in samenhang met artikel 47a, tweede lid, van de PW is de Svb bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan steeds en spontaan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden, zonder dat daartoe een redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist is. Daarbij mag echter niet in strijd gehandeld worden met het discriminatieverbod zoals onder meer opgenomen in artikel 14 EVRM en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM. Zie de uitspraken van de Raad van 14 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1228, 1229, 1230 en 1231.
Een algemeen onderzoek naar eventueel vermogen in het buitenland dient een legitiem doel. De Svb is in beginsel bevoegd om met het oog op effectiviteit, efficiëntie en kostenbesparing, en vanwege het grote belang van bestrijding van onjuist gebruik van sociale voorzieningen, bij het toepassen van de onder 4.2 genoemde algemene onderzoeksbevoegdheid een selectie uit het totale bestand van AIO-gerechtigden te maken, tenzij hierbij een ongerechtvaardigd verschil in behandeling als bedoeld in artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM wordt gemaakt tussen AIO-gerechtigden.
Uit de beschikbare gegevens valt, anders dan appellanten hebben betoogd, niet af te leiden dat de Svb bij de selectie van de AIO-gerechtigden die in 2015 zijn aangeschreven, waaronder ook appellanten, enig rechtens relevant onderscheid heeft gemaakt tussen verschillende groepen AIO-gerechtigden. Zoals onder 1.2 is weergegeven, onderzoekt de Svb immers in de periode van 2013 tot 2019 alle AIO-gerechtigden ongeacht het land van geboorte. Het ter zitting door de gemachtigde van appellanten opgeworpen vermoeden dat, anders dan de Svb meedeelt, in de praktijk niet daadwerkelijk alle AIO-gerechtigden worden aangeschreven, hebben appellanten niet onderbouwd. Aanknopingspunten om te twijfelen aan de mededeling van de Svb dat de uitvoering van het onderzoek tot nu toe overeenstemt met de onderzoeksopzet ontbreken. De stelling van de gemachtigde van appellanten dat van alle AIO-gerechtigden die op het formulier vermelden geen vermogen in het buitenland te hebben enkel de AIO-gerechtigden met een geboorteplaats buiten Nederland aan een vervolgonderzoek worden onderworpen, mist elke onderbouwing. Bovendien hebben appellanten nu juist op het formulier vermeld dat zij beschikken over een woning in Turkije en is het verrichten van een vervolgonderzoek door de Svb het gevolg van deze opgave door appellanten zelf.
Intrekking en terugvordering
De hier te beoordelen periode loopt van 28 april 2012 (de datum met ingang waarvan de AIO-aanvulling is ingetrokken) tot 1 mei 2015 (de datum met ingang waarvan bij besluit van 10 juni 2015 de AIO-aanvulling is ingetrokken).
Appellanten hebben aangevoerd dat de Svb zich bij de besluitvorming niet mocht baseren op de verwervingsdatum zoals vermeld in het OZB-document, omdat voor de waarde ook niet mag worden uitgegaan van een dergelijk document. De Svb had nader onderzoek moeten verrichten en het kadaster moeten raadplegen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Appellant stond in de te beoordelen periode in het OZB-register van [X.] geregistreerd als belastingplichtige van de onder 1.3 genoemde woning met als verwervingsdatum 7 juni 1991. Geen aanleiding bestaat om eraan te twijfelen dat appellanten de onder 1.3 genoemde woning op die datum hebben verworven. Appellanten hebben dit document zelf bij het college ingeleverd. Zij hebben niet betwist dat zij de woning in bezit hebben. Indien de verwervingsdatum als vermeld op dit document onjuist zou zijn, lag het op hun weg als eigenaar om dit met verifieerbare stukken te onderbouwen.
Dat volgens de rechtspraak van de Raad voor vaststelling van de waarde van onroerende zaken in Turkije niet kan worden uitgegaan van de waarde vermeld in een
OZB-document als dat van appellanten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1161), maakt niet dat niet van de daarin vermelde verwervingsdatum kan worden uitgegaan. In de genoemde rechtspraak is daarvoor als motivering gegeven dat de vaststelling van de waarde in het OZB-document plaatsvindt naar opgave van de eigenaar, die als belastingplichtige baat heeft bij vaststelling van een lage waarde. Deze redenering gaat niet op voor de in het OZB-document opgenomen verwervingsdatum. De Svb behoefde in dit geval dan ook, anders dan appellanten betogen, geen zelfstandig onderzoek te doen naar de verwervingsdatum in het kadaster.
Voor zover appellanten aanvoeren dat de Svb onderzoek had moeten doen naar de waarde van hun woning in Turkije, slaagt deze beroepsgrond evenmin. Appellanten hebben geen gegevens overgelegd over de waarde van de onder 1.3 genoemde woning op 28 april 2012 en de waardeontwikkeling in de periode erna. De bewijslast voor de waarde(ontwikkeling) rust op appellanten, omdat zij de inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van het bezit van deze woning. (Vergelijk de uitspraak van 10 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2149, rechtsoverweging 4.6.) Appellanten waren hiervan ook op de hoogte, nu de Svb al bij brief van 22 april 2015 heeft verzocht om een taxatierapport. De Svb was daarom niet gehouden om onderzoek te doen naar de waarde van de onroerende zaak.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2018.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) S.A. de Graaff