Centrale Raad van Beroep, 18-10-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3340, 18/657 WW
Centrale Raad van Beroep, 18-10-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3340, 18/657 WW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 18 oktober 2018
- Datum publicatie
- 30 oktober 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2018:3340
- Zaaknummer
- 18/657 WW
Inhoudsindicatie
Subsidieaanvraag ten onrechte afgewezen. Het Uwv heeft art. 4:25, lid 2, Awb ten onrechte aan de weigering van de scholingsvoucher ten grondslag heeft gelegd. Een andere grondslag voor de gemaakte schatting van het subsidieplafond heeft het Uwv ter zitting niet kunnen geven. Het subsidiaire standpunt van het Uwv dat, ook als bij de aanvraag van de subsidie geen rekening zou zijn gehouden met de daadwerkelijk nog te slagen bezwaar- en beroepszaken, appellant nog steeds niet voor een subsidie in aanmerking zou zijn gekomen, wordt evenmin gevolgd, reeds omdat op grond van de thans beschikbare gegevens moet worden vastgesteld dat het subsidieplafond nog steeds niet is bereikt. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 4:25 van de Awb, zodat het hoger beroep van appellant slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom, voor zover aangevochten, worden vernietigd. Het Uwv zal worden opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Uitspraak
18 657 WW
Datum uitspraak: 18 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
22 januari 2018, 17/5395 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Mous, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 18/1553, 18/1554 en 18/2281 plaatsgehad op 26 juli 2018, waar [X.] en mr. F. Güner zijn verschenen. Appellant is – met bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. dr. J.H. Ermers. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.
OVERWEGINGEN
Appellant is bij besluit van 7 maart 2017 met ingang van 14 februari 2017 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
Op 13 februari 2017, door het Uwv ontvangen op 15 februari 2017, heeft appellant een scholingsvoucher (ook wel: subsidie) op grond van de Tijdelijke regeling subsidie scholing richting een kansberoep (Regeling) aangevraagd. In de aanvraag heeft appellant vermeld dat hij de opleiding Vrachtwagenchauffeur rijbewijs C wil volgen. De kosten daarvan
bedragen € 3.660,-.
Bij besluit van 12 april 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, op de grond dat appellant niet behoort tot de doelgroep van de Regeling.
Bij beslissing op bezwaar van 27 juni 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 april 2017 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat het subsidieplafond op 10 februari 2017 is bereikt en dat, gelet op de verplichte weigeringsgrond in artikel 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), alle aanvragen die na 10 februari 2017 zijn ingediend of compleet zijn gemaakt, moeten worden afgewezen. Gelet op het feit dat de aanvraag van appellant na 10 februari 2017 is ontvangen, was het Uwv genoodzaakt de aanvraag van appellant af te wijzen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank – met bepalingen over vergoeding van griffierecht en proceskosten – het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat het Uwv de aanvraag van appellant pas op 15 februari 2017 heeft ontvangen en dat evenmin in geschil is dat het subsidieplafond is vermeld in de Regeling en dat deze daarmee op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De rechtbank is ervan uitgegaan dat het subsidieplafond op 10 februari 2017 is bereikt. De rechtbank heeft daartoe verwezen naar de bij brief van 1 december 2017 verstrekte toelichting door het Uwv. In die brief heeft het Uwv volgens de rechtbank inzichtelijk uiteengezet hoe het tot die datum is gekomen.
Het Uwv heeft tijdens de looptijd van de Regeling steeds prognoses gemaakt van het resterende budget. Hierbij is een inschatting gemaakt van hoeveel budget er nodig zou zijn voor de nog af te handelen aanvragen, rekening houdend met de afhandeling van gegronde bezwaren. Het Uwv heeft berekend dat met alle aanvragen die tot en met 10 februari 2017 zijn binnengekomen een bedrag was gemoeid van (afgerond) € 35,7 miljoen. Vervolgens heeft het Uwv aan de hand van ervaringen en cijfers van de voorafgaande maanden begroot dat het aantal nog toe te kennen scholingsvouchers op basis van de uitkomst van bezwaarzaken neer zal komen op circa 190 vouchers, oftewel een bedrag van ruim € 0,39 miljoen. Gelet hierop is het Uwv tot de conclusie gekomen dat er na 10 februari 2017 geen ruimte meer was om nog verdere aanvragen in te willigen. Het is volgens de rechtbank onvermijdelijk om uit te gaan van schattingen indien bezwaarprocedures (en wellicht ook nog beroepsprocedures) nog niet zijn afgerond. De rechtbank komen deze schattingen niet onjuist voor. Gelet op de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 4:25, tweede lid, van de Awb was het Uwv volgens de rechtbank gehouden alle aanvragen, die na het bereiken van het subsidieplafond op 10 februari 2017 zijn ontvangen, af te wijzen.
Appellant heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen het feit dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv mag uitgaan van schattingen en prognoses. Nu de datum van de aanvraag door appellant dicht bij het moment ligt waarop het budget volgens het Uwv is verbruikt, had het Uwv zich moeten baseren op concrete cijfers. In ieder geval zou het Uwv inmiddels de cijfers moeten kunnen reproduceren, om zo te objectiveren in hoeverre de schattingen daadwerkelijk stroken met de realiteit. Nu niet vaststaat dat het subsidieplafond daadwerkelijk was bereikt, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het Uwv gehouden was de aanvraag van appellant af te wijzen.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Volgens het Uwv is de subsidie met toepassing van artikel 4:25, tweede lid, van de Awb terecht afgewezen.
Het Uwv heeft zich primair op het standpunt gesteld dat hij met toepassing van dit artikellid is uitgegaan van een redelijke schatting wanneer het subsidieplafond was bereikt. Over deze schatting heeft het Uwv gesteld, zoals nader ter zitting gecorrigeerd en toegelicht, dat voor alle aanvragen die uiterlijk op 10 februari 2017 waren ingediend een budget resteerde van € 0,29 miljoen. Gelet op het aantal bezwaarzaken is besloten aanvragen die na
10 februari 2017 zijn binnengekomen, af te wijzen. Inmiddels was gebleken dat ⅓ van de bezwaarzaken leidden tot een herroeping van het afwijzingsbesluit en tot toekenning van een scholingsvoucher. Gelet op het aantal bezwaarzaken op 10 februari 2017 was de inschatting juist dat met de uitkomst van procedures in bezwaar en beroep een bedrag van bijna
€ 0,4 miljoen zou zijn gemoeid. Ter zitting heeft het Uwv verder nog toegelicht dat tot september 2017 nog een groot bedrag aan subsidies is uitgegeven en dat toen nog ongeveer een bedrag van € 20.000,- over was. Mede als gevolg van het feit dat betrokkenen in het laatste kwartaal van 2017 spontaan subsidies zijn gaan terugbetalen, is achteraf gebleken dat er op 31 december 2017 nog een budget van € 107.349,01 resteerde. De omstandigheid dat er uiteindelijk sprake is geweest van een onderbesteding is volgens het Uwv mede hierdoor te verklaren.
Subsidiair heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat ook als aan de vaststelling of het subsidieplafond is bereikt geen schatting ten grondslag mag worden gelegd, de aanvraag van appellant niet kan worden ingewilligd. Als de aanvragen die zijn ontvangen op 13 en 14 februari 2017 zouden zijn ingewilligd, zou het subsidieplafond op 15 februari 2017 zeker zijn bereikt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De volgende bepalingen, zoals deze golden ten tijde hier in geding, zijn van belang.
Op grond van artikel 4:16, tweede lid, van de Awb wordt bij de bekendmaking van het subsidieplafond de wijze van verdeling vermeld.
In artikel 4:22 van de Awb is bepaald dat onder subsidieplafond wordt verstaan het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift.
Op grond van artikel 4:25, tweede lid, van de Awb wordt een subsidie geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.
Op grond van artikel 11, tweede lid, van de Regeling bedraagt voor (…) rechthebbenden het subsidieplafond voor de periode vanaf de datum van inwerkingtreding van deze regeling tot en met 31 december 2017 € 36.000.000,-.
Op grond van artikel 12, eerste lid, van de Regeling, worden voor het bepalen van het bereiken van het subsidieplafond de subsidieaanvragen op volgorde van binnenkomst behandeld, waarbij alleen volledige subsidieaanvragen in behandeling worden genomen.
Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Regeling geldt, wanneer de subsidieaanvrager op grond van artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad zijn aanvraag aan te vullen, als datum van binnenkomst de datum van ontvangst van de volledige aanvraag.
Op grond van artikel 12, derde lid, van de Regeling wordt, indien subsidievaststelling op grond van de subsidieaanvragen die op dezelfde datum zijn binnengekomen leidt tot overschrijding van het van toepassing zijnde subsidieplafond, indien de volgorde van binnenkomst van die aanvragen niet kan worden vastgesteld, in afwijking van het eerste lid, met betrekking tot die aanvragen de volgorde door loting vastgesteld.
Het Uwv heeft in april 2017 geconcludeerd dat het op grond van de Regeling beschikbare budget onvoldoende zou zijn om alle subsidieaanvragen, die op of na 13 februari 2017 zijn ontvangen, toe te kennen en er voor gekozen om al die aanvragen wegens overschrijding van het subsidieplafond af te wijzen. Het in april 2017 nog beschikbare budget heeft het Uwv gereserveerd voor de nog af te handelen bezwaar- en beroepzaken. Gelet op het aantal bezwaar- en beroepszaken en het aantal te verwachten geslaagde bezwaren en beroepen zou volgens het Uwv het subsidieplafond worden bereikt.
Allereerst ligt voor de vraag of het Uwv de subsidie mocht weigeren met toepassing van artikel 4:25, tweede lid, van de Awb door zich te baseren op een schatting wanneer het subsidieplafond zou worden bereikt.
Uit artikel 4:25, tweede lid, van de Awb volgt dat een subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. Deze bepaling biedt niet de mogelijkheid om subsidieaanvragen definitief af te wijzen op grond van een schatting wanneer dat subsidieplafond zal worden overschreden. Dit betekent dat het Uwv dit artikellid ten onrechte aan de weigering van de scholingsvoucher ten grondslag heeft gelegd. Een andere grondslag voor de gemaakte schatting van het subsidieplafond heeft het Uwv ter zitting niet kunnen geven.
Het subsidiaire standpunt van het Uwv dat, ook als bij de aanvraag van de subsidie geen rekening zou zijn gehouden met de daadwerkelijk nog te slagen bezwaar- en beroepszaken, appellant nog steeds niet voor een subsidie in aanmerking zou zijn gekomen, wordt evenmin gevolgd, reeds omdat op grond van de thans beschikbare gegevens moet worden vastgesteld dat het subsidieplafond nog steeds niet is bereikt. In dit geding is een andere situatie aan de orde dan die in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
(zie onder meer ABRvS 26 september 2001, ECLI:NL:RVS:2001:AD4360, ABRvS
5 juni 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE3643 en ABRvS 20 augustus 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AI1204), waarnaar het Uwv heeft verwezen.
Wat in 4.4 en 4.5 is overwogen, leidt ertoe dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 4:25 van de Awb, zodat het hoger beroep van appellant slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom, voor zover aangevochten, worden vernietigd. Het Uwv zal worden opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, van de Awb te bepalen dat tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 501,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- -
-
bepaalt dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- -
-
bepaalt dat tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld;
- -
-
veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 501-;
- -
-
bepaalt dat het Uwv aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 126,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en H.G. Rottier en
G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van G.D. Alting Siberg als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2018.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) G.D. Alting Siberg