Home

Centrale Raad van Beroep, 11-12-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3935, 17/6807 PW

Centrale Raad van Beroep, 11-12-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3935, 17/6807 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
11 december 2018
Datum publicatie
27 december 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2018:3935
Zaaknummer
17/6807 PW

Inhoudsindicatie

Verzending besluit niet aannemelijk gemaakt door middel van administratiesysteem Socrates. Daadwekelijke verzending. Ten onrechte niet-ontvankelijk bezwaar.

Uitspraak

17 6807 PW

Datum uitspraak: 11 december 2018

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

1 september 2017, 17/735 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. D. Matadien, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Matadien. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. C. Lekkerkerker.

Het onderzoek is heropend na de zitting. Het college heeft op vragen van de Raad nadere stukken ingestuurd. Namens appellante heeft mr. Matadien hierop een schriftelijke reactie gegeven.

Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord. Hierna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante ontvangt sinds 18 maart 2005 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Appellante woont met ingang van 27 januari 2016 op het [adres] te [woonplaats].

1.2.

Bij besluit van 26 februari 2016 heeft het college de bijstand over de periode van

11 maart 2015 tot en met 2 december 2015 ingetrokken en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 8.116,83 van appellante teruggevorderd. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden doordat zij niet heeft gemeld dat in haar woning een hennepkwekerij werd geëxploiteerd. Nu appellante geen informatie heeft verstrekt over de omvang en opbrengst van de hennepkwekerij kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.

1.3.

Bij besluit van 8 april 2016 heeft het college het bedrag van de netto terugvordering over 2015 van € 8.116,83 gebruteerd en verhoogd tot een bedrag van € 11.278,88.

1.4.

Appellante heeft bij brief van 2 mei 2016 bezwaar gemaakt tegen het besluit van

26 februari 2016 en het besluit van 8 april 2016.

1.5.

Bij besluit van 20 december 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 26 februari 2016 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellante niet binnen de termijn van zes weken bezwaar heeft gemaakt en dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het besluit is voorzien van het juiste adres en verzonden via het registratiesysteem Socrates. De verzending op 26 februari 2016 is daarmee aannemelijk gemaakt. Appellante heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan redelijkerwijs aan de ontvangst van het besluit van 26 februari 2016 kan worden getwijfeld. Het college heeft het bezwaar tegen het besluit van 8 april 2016 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat geen sprake is van dringende redenen om af te zien van brutering van de terugvordering.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbende zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.

4.2.

Appellante heeft aangevoerd dat zij het besluit van 26 februari 2016 niet heeft ontvangen, zodat het college het bezwaar daartegen ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Deze beroepsgrond slaagt, gelet op de volgende overwegingen.

4.3.

Vaststaat dat het college het besluit van 26 februari 2016 niet aangetekend heeft verzonden. Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie.

4.4.

Op het besluit van 26 februari 2016 is een verzenddatum vermeld. Ter zitting heeft het college aan de hand van een overgelegde schermprint van het administratiesysteem Socrates de verzendadministratie toegelicht en uiteengezet hoe de verzending van documenten door Socrates wordt geregistreerd. Bij brief van 7 augustus 2018 heeft het college desgevraagd een schriftelijke beschrijving van de desbetreffende processtappen overgelegd. Hieruit blijkt, globaal weergegeven, het volgende. Een groene vink in de kolom “Centr. Printer” op de overgelegde schermprint geeft aan dat het document centraal geprint en verzonden dient te worden. De datum van de groene vink wordt op het besluit als verzenddatum vermeld. Elke dag wordt na 19.00 uur van alle documenten met een groene vink van die dag een centraal printbestand opgesteld, dat voor 9.00 uur op de dag erna digitaal naar de productielocatie van de gemeente Rotterdam, het Robedrijf, wordt gezonden en in een uitwisselmap gezet. De printoperator van het Robedrijf haalt uit de uitwisselmap het printbestand op en stuurt hiermee de printer aan. Voor elke printopdracht wordt handmatig door een medewerker van het Robedrijf een orderformulier ingevuld. Deze formulieren worden digitaal en op papier bewaard. De printoperator zorgt voor het daadwerkelijk uitprinten van de printopdrachten. Van elke printopdracht wordt door de printoperator handmatig een printbon gemaakt, waarop wordt vermeld welk printbestand is verwerkt met de datum van de verwerking en het aantal geprinte pagina’s. De printbonnen worden digitaal bewaard. Met de printbonnen kan later worden vastgesteld of alle printbestanden van die dag ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Dit wordt gecontroleerd door middel van een vergelijking met de orderformulieren. De geprinte losse vellen gaan naar een couverteermachine, die de losse vellen in enveloppen doet. Op basis van een meegegeven OMR-code stopt de machine daarbij de geprinte losse vellen, automatisch per document gebundeld, in de enveloppen. Slechts heel incidenteel valt, aldus het college, er één uit door een machinefout. In dat geval wordt de hele partij opnieuw geprint en gecouverteerd. De enveloppen worden na verwerking in de couverteermachine handmatig door Robedrijfmedewerkers geteld. Het resultaat van deze telling wordt handmatig geregistreerd op couverteerbonnen en in de (digitale) portal van Van Straaten Post. De couverteerbonnen worden bewaard. Hiermee kan de gemeente aantonen hoeveel enveloppen ter verzending aan Van Straaten Post zijn aangeboden. De postlijsten zoals geregistreerd in die portal worden digitaal bewaard. Na telling en registratie in de portal van Van Straaten Post worden de enveloppen bij het Robedrijf in blauwe bakken gelegd. Die worden klaargezet voor Van Straaten Post om te worden opgehaald. Bij elke partij wordt een aanbiedingsbrief meegegeven waarin de te verwerken aantallen voor Van Straaten Post nog een keer staan aangegeven. Van Straaten Post haalt de bakken dagelijks op en heeft zich verbonden om de poststukken binnen 24 uur te bezorgen. Daarmee is verzending gegarandeerd binnen 24 uur na het ophalen bij het Robedrijf.

4.5.

Appellante heeft zich bij brief van 26 augustus 2018 terecht op het standpunt gesteld, dat het college hiermee weliswaar het algemene postverwerkingsproces heeft beschreven, maar de verzending van het besluit van 26 februari 2016 niet aannemelijk heeft gemaakt. Het standpunt van het college dat uit het verzendsysteem volgt dat een groene vink bij een bepaald document in de kolom “Centr. Printer” op de schermprint van Socrates aannemelijk maakt dat dit document op de daar vermelde datum naar de geadresseerde is verzonden, is niet juist.

4.5.1.

Voor zover al kan worden aangenomen dat het door het college beschreven postverzendproces reeds van toepassing was op 26 februari 2016, wat geenszins vaststaat, nu de dienstverleningsovereenkomst met Van Straaten Post eerst op 1 september 2016 van toepassing is geworden, biedt het beschreven proces geen toereikende waarborg dat het besluit van 26 februari 2016 daadwerkelijk op die datum (dan wel daags daarna) is verzonden.

4.5.2.

Uit de door het college overgelegde stukken en de gegeven toelichting volgt dat, nadat in het administratiesysteem Socrates is geregistreerd dat een document naar de centrale printer is verstuurd, de verzending van dat document naar de geadresseerde deels geautomatiseerd plaatsvindt en deels handmatig. Ook de registratie en controle van de processtappen vindt deels geautomatiseerd plaats en deels handmatig. De registratie en controle is enkel gericht op de aantallen verwerkte documenten. Uit de procesbeschrijving volgt niet dat in het verzendproces documenten worden geïdentificeerd door middel van bijvoorbeeld een uniek documentnummer. Een verzendadministratie waaruit blijkt welk individueel document op welke datum daadwerkelijk is verzonden, ontbreekt dan ook. Hierbij zij opgemerkt dat de op het document geplaatste datum slechts weergeeft op welke datum het document naar de centrale printer is verzonden. Anders dan de verzendadministratie die aan de orde was in de zaak waarover de Raad uitspraak heeft gedaan op 14 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4874, is met de verzendadministratie van het college dan ook geen duidelijk verband verzekerd tussen de door het college gestelde verzending en verzenddatum en de daadwerkelijke verzending van het document. De aanbieding aan het postbedrijf op individueel niveau kan dan ook niet worden gecontroleerd. Dit klemt te meer nu diverse stappen in het verzendproces handmatig plaatsvinden.

4.6.

Uit het voorgaande volgt dat het college de verzending van het besluit van

26 februari 2016 niet aannemelijk heeft gemaakt. De bezwaartermijn is dan ook niet daags daarna aangevangen. Niet is gebleken dat het besluit op enig moment daarna wel op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Dat appellante kennis heeft gekregen van het besluit door de vermelding ervan in het besluit van 8 april 2016 betekent niet dat het besluit daarmee alsnog op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Het bezwaarschrift is dus voor de aanvang van de bezwaartermijn ingediend. Voor niet-ontvankelijkverklaring is echter gelet op artikel 6:10, eerste lid, onder a, van de Awb geen plaats, nu het besluit op de datum van indiening van het bezwaarschrift wel reeds tot stand was gekomen.

4.7.

Uit 4.6 volgt dat het college het bezwaar tegen het besluit van 26 februari 2016 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het hoger beroep slaagt daarom en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. In deze zaak kan het geschil niet definitief worden beslecht, omdat in beroep en in hoger beroep alleen de ontvankelijkheid van het bezwaar van appellante aan de orde is gekomen. Het college zal daarom een nieuw, inhoudelijk besluit moeten nemen op het bezwaar tegen het besluit van 26 februari 2016. Nu het bruteringsbesluit afhankelijk is van de uitkomst van dat bezwaar, zal het college tevens opnieuw op het bezwaar tegen het besluit van 8 april 2016 moeten beslissen.

4.8.

Het verzoek van appellante om schadevergoeding op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb komt nu niet voor toewijzing in aanmerking. Hoe het nieuw te nemen besluit zal luiden, is immers nog niet bekend. Het is daarom nu niet mogelijk om vast te stellen of, en zo ja in welke omvang, door appellante schade is geleden in verband met het bij deze uitspraak vernietigde besluit. Het verzoek om schadevergoeding zal daarom worden afgewezen. Het college kan bij de nadere besluitvorming het verzoek van appellante mede betrekken en daarover een beslissing nemen.

5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de kosten van appellante. Deze worden begroot op € 1.002,- in beroep en € 1.002,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal een bedrag van € 2.004,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

vernietigt de aangevallen uitspraak;

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het besluit van 20 december 2016;

-

draagt het college op een nieuwe beslissing op de bezwaren tegen het besluit van

26 februari 2016 en het besluit van 8 april 2016 te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

-

wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;

-

veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.004,-;

-

bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2018.

(getekend) F. Hoogendijk

De griffier is verhinderd te ondertekenen.