Home

Centrale Raad van Beroep, 22-03-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:934, 16/7422 ZW

Centrale Raad van Beroep, 22-03-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:934, 16/7422 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 maart 2018
Datum publicatie
3 april 2018
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2018:934
Zaaknummer
16/7422 ZW

Inhoudsindicatie

Beoordeling bestreden besluit door rechtbank heeft plaatsgevonden aan de hand van onjuiste maatstaven. Ontvangst besluit is niet in geschil. Slechts blote stelling van betrokkene over verzending en late ontvangst. Verzending op 19 oktober 2015 is aannemelijk. Bezwaartermijn is gaan lopen op 20 oktober 2015 en eindigde op 30 november 2015. Het per post verzonden bezwaarschrift op is 2 december 2015 door appellant ontvangen en voldoet daarmee niet aan het bepaalde in het eerste lid van artikel 6:9 van de Awb. Niet verschoonbaar verzuim. Hoger beroep slaagt.

Uitspraak

16 7422 ZW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 november 2016, 16/1381 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)

[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

Datum uitspraak: 22 maart 2018

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2018. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Nicolai. Betrokkene is in persoon verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.

Bij besluit van 19 oktober 2015 heeft appellant vastgesteld dat betrokkene met ingang van 30 november 2015 geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.

1.2.

Met een brief gedateerd 30 november 2015, door appellant ontvangen op

2 december 2015, heeft de voormalige gemachtigde van betrokkene (mr. W.S. Worung) bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 oktober 2015. Als verklaring voor het te laat maken van bezwaar heeft de gemachtigde van betrokkene vermeld dat het besluit van 19 oktober 2015 niet door appellant op die datum is verzonden en daardoor door betrokkene eerst veel later is ontvangen. Bij besluit van 8 februari 2016 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 19 oktober 2015 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat betrokkene de bezwaartermijn heeft overschreden en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen. De rechtbank is van oordeel dat appellant het bezwaar van betrokkene ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 19 oktober 2015 op diezelfde dag is verzonden. Het besluit is niet aangetekend verzonden, er is geen verzendadministratie en de enkele beschrijving van het werkproces is onvoldoende. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3883.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten het aspect van de (on)geloofwaardige ontkenning van de ontvangst van het besluit te beoordelen. De ontkenning van de ontvangst door betrokkene is ongeloofwaardig, omdat de stelling dat het besluit pas veel later is ontvangen niet is onderbouwd en niet is aangegeven wanneer het besluit dan wel is ontvangen. Nu de ontkenning van de ontvangst ongeloofwaardig is, is de ontvangst aannemelijk en dus – zonder nader bewijs – ook de verzending aannemelijk, aldus appellant.

3.2.

Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift of een beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.

Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

De stelling van betrokkene dat hij het besluit wel heeft ontvangen, maar op een veel later tijdstip dan overeenkomt met verzending op 19 oktober 2015 dient, conform vaste rechtspraak, beoordeeld te worden in het kader van artikel 6:11 van de Awb.

4.2.

In het onderliggende geval is niet in geschil dat het besluit van 19 oktober 2015 aan betrokkene is toegezonden en dat hij het besluit (op enig moment) heeft ontvangen. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of het besluit daadwerkelijk op de door appellant gestelde verzenddatum is verzonden. De beoordeling van de rechtbank van het bestreden besluit heeft dan ook plaatsgevonden aan de hand van onjuiste maatstaven. Het door de rechtbank gehanteerde toetsingskader is immers enkel van toepassing indien wordt gesteld dat een besluit niet is ontvangen. Daarvan is hier geen sprake. In het voorliggende geval geldt dat aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de bezwaartermijn is voldaan indien niet in geschil is dat het besluit aan het adres van betrokkene is verzonden, betrokkene niet heeft betwist dat hij dat besluit heeft ontvangen en er voorts geen aanleiding is te betwijfelen dat het besluit daadwerkelijk op de aangegeven verzenddatum is verzonden (zie de uitspraak van de Raad van 6 mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM5975).

4.3.

De Raad ziet geen aanleiding te betwijfelen dat het besluit daadwerkelijk op

19 oktober 2015 is verzonden. Daarbij wordt waarde gehecht aan wat appellant heeft aangevoerd over zijn datering en verzending van het besluit. Het onderhavige besluit is voorzien van een verzenddatum en op juiste wijze geadresseerd. Hiertegenover staat slechts de blote stelling van betrokkene dat het besluit van 19 oktober 2015 weliswaar van voornoemde dagtekening is voorzien, maar niet door appellant op die datum is verzonden en daardoor door betrokkene eerst veel later is ontvangen. Betrokkene heeft ook niet aangegeven wanneer hij het besluit dan wel heeft ontvangen.

4.4.

Nu aannemelijk is dat het besluit van 19 oktober 2015 op die dag is verzonden, is de bezwaartermijn gaan lopen op 20 oktober 2015 en eindigde deze op 30 november 2015. Niet (langer) in geschil is dat betrokkene de tijdige verzending van het bezwaarschrift per fax niet aannemelijk heeft gemaakt. Nu appellant het per post verzonden bezwaarschrift op 2 december 2015 heeft ontvangen, is niet voldaan aan het bepaalde in het eerste lid van artikel 6:9 van de Awb. Ten aanzien van de vraag of het bezwaarschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, overweegt de Raad het volgende. Het bezwaarschrift is niet per aangetekende post verzonden. Uit de leesbare poststempel op de enveloppe waarmee de gemachtigde van betrokkene het bezwaarschrift naar appellant heeft gezonden, blijkt dat het bezwaarschrift op 1 december 2015 en dus na 30 november 2015 ter post is bezorgd. Het bezwaarschrift voldoet dan ook niet aan het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid van de Awb. Niet is gebleken van een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat betrokkene in verzuim is geweest. Appellant heeft het bezwaar van betrokkene dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.

4.5.

Uit wat is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 8 februari 2016 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en C.C.W. Lange en A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2018.

(getekend) E.W. Akkerman

(getekend) R.P.W. Jongbloed

GdJ