Home

Centrale Raad van Beroep, 18-04-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1356, 17/617 Wajong

Centrale Raad van Beroep, 18-04-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1356, 17/617 Wajong

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
18 april 2019
Datum publicatie
19 april 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:1356
Zaaknummer
17/617 Wajong

Inhoudsindicatie

Stopzetting van de behandeling van de aanvraag op grond van de Wajong 2015. Het staat vast dat er geen medische gegevens beschikbaar zijn van het moment waarop appellant zeventien of achttien jaar oud was. Het medisch onderzoek door het Uwv is zorgvuldig geweest. De verzekeringsartsen hebben op overtuigende wijze uiteengezet dat geen conclusies kunnen worden getrokken over de belastbaarheid van appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar.

Uitspraak

17/617 Wajong

Datum uitspraak: 18 april 2019

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 december 2016, 16/4595 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K. Celebi, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Celebi. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant, geboren [in] 1972, heeft op 26 augustus 2015 een aanvraag op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) ingediend. Bij besluit van 19 oktober 2015 heeft het Uwv de behandeling van deze aanvraag stopgezet. Dit besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts van 15 september 2015 en 19 oktober 2015.

1.2.

Appellant heeft tegen het besluit van 19 oktober 2015 bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft dit bezwaar bij besluit van 25 april 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat er geen verifieerbare gegevens aanwezig zijn die wijzen op een door ziekte of gebrek beperkte belastbaarheid van appellant op zijn zeventiende en achttiende verjaardag, zodat hij niet kan worden aangemerkt als jonggehandicapte in de zin van de Wajong. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 april 2016.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De primaire verzekeringsarts heeft appellant op het spreekuur gezien, heeft kennisgenomen van een bij Parnassia uitgevoerd intelligentieonderzoek en heeft medische informatie opgevraagd bij de huisarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle beschikbare medische informatie meegewogen bij zijn oordeelsvorming. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen op overtuigende wijze hebben uiteengezet dat er geen conclusies kunnen worden getrokken over de belastbaarheid van appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar wegens het ontbreken van medische informatie over appellant op deze tijdstippen. Op basis van de aanwezige medische informatie over de actuele situatie van appellant kan geen oordeel worden gegeven over de arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding, 1 augustus 1990, de datum waarop appellant achttien jaar is geworden. De verzekeringsartsen hebben volgens de rechtbank genoegzaam uiteengezet waarom de onderzoeksresultaten bij Parnassia de psychische toestand van appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar niet in kaart brengen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit verband naar voren gebracht dat uit het verslag van Parnassia blijkt dat deze onderzoeksresultaten in belangrijke mate worden bepaald door een depressie bij chronische pijnklachten en psychosociale problematiek, waarbij het gemeten intelligentieniveau volgens de onderzoekend psycholoog op dat moment de beste aanknopingspunten bood voor de begeleidingsbehoefte. Nieuw onderzoek naar de cognitieve vermogens van appellant wordt in het verslag van Parnassia dan ook aanbevolen wanneer de depressie is opgeklaard en/of de pijnklachten zijn verminderd. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen andere informatie naar voren heeft gebracht die een ander licht op de zaak werpt, zodat zij geen aanleiding heeft gezien om, zoals door appellant verzocht, een deskundige te benoemen.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat op basis van de informatie van zijn huisarts, het verslag van Parnassia en gelet op de aard van zijn huidige beperkingen kan worden gesteld dat deze op zeventien- en achttienjarige leeftijd al aanwezig waren. Verder heeft appellant aangevoerd dat het Uwv een nader onderzoek had moeten verrichten.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Appellant is geboren in 1972, dus vóór 1 januari 1980. Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van de Raad van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111) moet de beoordeling van zijn aanspraken daarom plaatsvinden aan de hand van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW).

4.2.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht of op een naburige soortgelijke plaats, te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.

4.3.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, heeft recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag, waarop hij zeventien jaar wordt, arbeidsongeschikt is, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.

4.4.

Het staat vast dat er geen medische gegevens beschikbaar zijn van het moment waarop appellant zeventien of achttien jaar oud was. Partijen verschillen van mening over de vraag of uit de overgelegde medische informatie, die van veel recentere datum is, kan worden afgeleid dat appellant op zeventien- en achttienjarige leeftijd arbeidsongeschikt was, zoals bedoeld in de artikelen 5 en 6 van de AAW.

4.5.

De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsartsen op overtuigende wijze hebben uiteengezet dat geen conclusies kunnen worden getrokken over de belastbaarheid van appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar. Enerzijds wegens het ontbreken van medische informatie van appellant die dateert van zijn zeventiende en achttiende jaar, anderzijds omdat uit de overgelegde medische informatie van recente(re) datum geen conclusies kunnen worden getrokken over de medische situatie van appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.

4.6.

Daar wordt het volgende aan toegevoegd. Er is in deze zaak sprake van een zogeheten laattijdige aanvraag. Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477) ligt de bewijslast bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen. Appellant heeft medische stukken ingediend, maar die zijn niet van en hebben ook geen betrekking op het moment van zijn zeventiende en achttiende jaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht waarom deze informatie de beperkingen van appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar niet in kaart brengt. Hierbij heeft hij gewezen op de conclusie in het rapport van Parnassia, dat men bij het interpreteren van de onderzoeksresultaten voorzichtig te werk dient te gaan, omdat er meerdere factoren van invloed kunnen zijn op het huidige presteren van appellant. De stelling dat het op de weg van het Uwv lag om meer medische informatie te verkrijgen verdraagt zich niet met de op appellant geldende bewijslast zoals hierboven beschreven.

4.7.

Uit 4.4 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2019.

(getekend) R.E. Bakker

(getekend) W.M. Swinkels