Home

Centrale Raad van Beroep, 02-05-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1646, 17/249 WIA

Centrale Raad van Beroep, 02-05-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1646, 17/249 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
2 mei 2019
Datum publicatie
21 mei 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:1646
Zaaknummer
17/249 WIA

Inhoudsindicatie

Geen recht op IVA-uitkering in plaats van WGA-uitkering. Voor het nemen van een beslissing over het ondergaan van een medische behandeling of het opleggen van een maatregel wegens het niet naleven van een opdracht een medische behandeling te ondergaan, was in het kader van de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen aanleiding. Het onderzoek van de verzekeringsarts vormt een toereikende grondslag voor de door het Uwv uitgesproken verwachting van verbetering van de belastbaarheid van werknemer.

Uitspraak

17 249 WIA

Datum uitspraak: 2 mei 2019

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 november 2016, 16/2065 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[naam B.V.] B.V. te [vestigingsplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [A.] hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2019. Voor appellante is mr. drs. E.C. Spiering verschenen, kantoorgenoot van [A.]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1.

[naam werknemer] (werknemer) is bij appellante werkzaam geweest als productiemedewerker voor 40 uur per week en is op 30 augustus 2011 uitgevallen. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 14 juni 2013 vastgesteld dat voor werknemer met ingang van 27 augustus 2013 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA‑uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100% (besluit 1). Bij besluit van 16 juni 2015 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering ongewijzigd voortgezet (besluit 2). Bij besluit van 17 augustus 2015 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 27 oktober 2015 omgezet in een WGA‑loonaanvullingsuitkering (besluit 3).

1.2.

Appellante heeft tegen besluiten 1, 2 en 3 bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 1 maart 2016 overwogen dat bij werknemer nog steeds sprake is van een ernstige depressie waarmee hij geen benutbare mogelijkheden heeft. Daarnaast heeft deze arts overwogen dat, indien werknemer zich onder behandeling zou stellen, de prognose positief zou zijn. Dat werknemer zich niet laat behandelen betekent dat hij inadequaat herstelgedrag vertoont. Maar omdat er behandelmogelijkheden zijn waardoor de klachten kunnen afnemen en het functioneren kan verbeteren, is er volgens de verzekeringsarts geen reden om de arbeidsongeschiktheid als duurzaam te beschouwen. Bij beslissing op bezwaar van 2 maart 2016 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen de besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep – samengevat – primair gesteld dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet langer gericht heeft geacht tegen het door het Uwv niet opleggen van een maatregel vanwege het niet voldoen aan artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA. Anders dan de rechtbank in haar uitspraak heeft geoordeeld, is deze beroepsgrond niet ter zitting ingetrokken. Subsidiair heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat sprake is van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van werknemer en dat hij in aanmerking had moeten worden gebracht van een IVA-uitkering.

3.2.

Het Uwv heeft in verweer in twijfel getrokken of de primaire grond wel kan worden aangevoerd nu deze grond in beroep zou zijn ingetrokken. Voorts kan naar het oordeel van het Uwv een beroep hierop niet slagen omdat over artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA bij de primaire besluiten niet is besloten. Het standpunt van appellante dat de arbeidsongeschiktheid van werknemer als duurzaam moet worden beschouwd is, naar het oordeel van het Uwv, niet met objectief medische gegevens onderbouwd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank blijkt niet dat appellante haar standpunt over artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA, heeft prijsgegeven. De rechtbank heeft ten onrechte in overweging 5 van de aangevallen uitspraak geoordeeld dat deze beroepsgrond geen bespreking meer behoeft. De Raad zal gelet hierop allereerst beoordelen of, gelet op artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA, de besluitvorming van het Uwv over het voortzetten van het recht op uitkering van werknemer ook een beoordeling had moeten inhouden van de vraag of het door werknemer niet volgen van een adequate medische behandeling gevolg had moeten hebben voor zijn uitkering en zo ja, welk gevolg. Voorts is in geschil de vaststelling van het Uwv dat werknemer per 27 augustus 2013 volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was.

4.2.

Artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA

4.2.1.

Paragraaf 6.1 van de Wet WIA bevat bepalingen over het ontstaan, eindigen en herleven van het recht op een IVA-uitkering (artikelen 47 tot en met 50). Paragraaf 7.1 van de Wet WIA bevat bepalingen over het ontstaan, eindigen en herleven van het recht op een WGA-uitkering (artikelen 54 tot en met 58).

4.2.2.

Paragraaf 4.1 van de Wet WIA bevat bepalingen over de verplichtingen van de verzekerde (artikelen 27 tot en met 32).

4.2.3.

Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Wet WIA is de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering verplicht in voldoende mate te trachten mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid te behouden of te verkrijgen. In artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA is bepaald dat, ter naleving van de plicht bedoeld in het eerste lid, de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering in elk geval verplicht is zich geneeskundig te laten behandelen of aanwijzingen van een arts op te volgen indien het Uwv of de eigenrisicodrager of het reïntegratiebedrijf in opdracht van het Uwv of de eigenrisicodrager, daartoe opdracht geeft en zijn genezing niet te belemmeren.

4.2.4.

De Memorie van Toelichting bij artikel 29, tweede lid, onder a, van de Wet WIA luidt als volgt (TK 2004-2005, 30034, nr. 3, blz. 164):

“Het Uwv of de eigenrisicodrager, maar ook een door het Uwv of door de eigenrisicodrager ingeschakeld reïntegratiebedrijf, kan de gedeeltelijk arbeidsgeschikte die recht heeft op een WGA-uitkering opdragen om een medische behandeling te ondergaan. Een aanwijzing kan bijvoorbeeld inhouden dat de gedeeltelijk arbeidsgeschikte zich onderwerpt aan een door de verzekeringsarts of een behandelend arts noodzakelijk geachte behandeling van medische aard, die redelijkerwijs van verzekerde mag worden gevraagd. (…).”

4.2.5.

Hoofdstuk 10 van de Wet WIA bevat bepalingen over de handhaving (artikelen 88 tot en met 97a).

4.2.6.

Op grond van artikel 88, eerste lid, van de Wet WIA weigert het Uwv een uitkering op grond van deze wet geheel of gedeeltelijk, blijvend of tijdelijk indien, voor zover hier van belang, de verzekerde verplichtingen bedoeld in artikel 29 niet of niet behoorlijk is nagekomen. Op grond van artikel 90, eerste lid, van de Wet WIA wordt een maatregel als bedoeld in artikel 88 afgestemd op de ernst en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. In het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten zijn nadere regels gesteld over de hoogte en duur van onder meer de op grond van artikel 88 van de Wet WIA op te leggen maatregelen.

4.2.7.

De Memorie van Toelichting bij de Wet WIA vermeldt onder paragraaf 6.6.1, Sanctiebeleid Uwv, onder meer het volgende (TK 2004-2005, 30034, nr. 3, p. 55):

“Het Uwv is bevoegd om sancties (maatregelen en bestuurlijke boeten) op te leggen. Dit kunnen sancties zijn in verband met het niet of in onvoldoende mate (bijvoorbeeld het niet tijdig) naleven van verplichtingen in het kader van het recht en de hoogte van de uitkering. (…). Daarnaast kan het gaan om sancties die worden opgelegd op het moment dat de gedeeltelijk arbeidsgeschikte niet of in onvoldoende mate meewerkt aan zijn re-integratie. Tegen de beslissing tot sanctieoplegging kan de gedeeltelijk arbeidsgeschikte uiteraard bezwaar maken en daarna eventueel beroep instellen.”

4.3.

In zijn uitspraak van 27 maart 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1096) heeft de Raad ten aanzien van genoemd samenstel van bepalingen reeds overwogen dat daaruit blijkt dat de Wet WIA voorziet in aparte besluitvorming over enerzijds het ontstaan, voortduren, eindigen en herleven van het recht op uitkering alsmede of sprake is van duurzaamheid en anderzijds over de verplichtingen van de verzekerde en het opleggen van sancties bij overtreding van die verplichtingen. De besluitvorming over het recht op uitkering staat los van en gaat vooraf aan besluitvorming over de verplichtingen van de verzekerde en het opleggen van sancties. De aard van deze besluitvorming verschilt aanzienlijk wat betreft de toepasselijke criteria, de te maken afwegingen en de procedurele regels. De besluitvorming resulteert in verschillende besluiten waartegen afzonderlijk bezwaar en beroep kan worden ingesteld.

4.4.

Anders dan appellante heeft betoogd is er in de Wet WIA noch anderszins een verplichting voor het Uwv om bij een beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een verzekerde tevens te beoordelen of er aanleiding is de verzekerde een maatregel op te leggen wegens het niet naleven van diens verplichtingen op grond van de Wet WIA als daartoe geen verzoek is gedaan.

4.5.

Gelet hierop heeft het Uwv zich kunnen beperken tot het nemen van beslissingen over de mate van arbeidsongeschiktheid en de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid, resulterend in het besluit tot toekennen aan werknemer van een WIA-uitkering per 27 augustus 2013, het ongewijzigd voortzetten tot 27 oktober 2015 van de loongerelateerde WGA-uitkering en het per deze datum omzetten naar een WGA‑loonaanvullingsuitkering. Voor het nemen van een beslissing over het ondergaan van een medische behandeling of het opleggen van een maatregel wegens het niet naleven van een opdracht een medische behandeling te ondergaan, was in het kader van de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen aanleiding.

5. Duurzaamheid

5.1.

Subsidiair is in geschil de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van werknemer moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat hij recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.

5.2.

Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar rechtsoverweging 7 van de aangevallen uitspraak.

5.3.

De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep een toereikende grondslag vormt voor de door het Uwv uitgesproken verwachting van verbetering van de belastbaarheid van werknemer. De overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd worden geheel onderschreven.

5.4.

Nu ook in hoger beroep door appellante geen medisch objectiveerbare gegevens zijn ingediend die haar standpunt over de duurzaamheid van de beperkingen van werknemer nader onderbouwen wordt geen aanleiding gezien anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.

5.5.

Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, zal worden bevestigd.

6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2019.

(getekend) B.J. van de Griend

(getekend) M.A.A. Traousis