Centrale Raad van Beroep, 06-06-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1837, 16/7665 Wbqa
Centrale Raad van Beroep, 06-06-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1837, 16/7665 Wbqa
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 6 juni 2019
- Datum publicatie
- 11 juni 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2019:1837
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:7316, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 16/7665 Wbqa
Inhoudsindicatie
Aanvraag voor een zogeheten Indicatie banenafspraak terecht afgewezen, omdat appellant niet behoort tot de doelgroep van de banenafspraak. Zorgvuldig medisch onderzoek. De verzekeringsarts heeft de bij appellant bestaande beperkingen juist vastgesteld. Appellant is met zijn beperkingen in staat een drempelfunctie uit te voeren zodat hij geacht kan worden het wettelijk minimumloon te verdienen.
Uitspraak
16/7665 Wbqa
Datum uitspraak: 6 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 november 2016, 16/539 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. van Hooijdonk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nog stukken ingediend.
Mr. D. Marcus, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Marcus. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
V.A.R. Kali.
OVERWEGINGEN
Appellant ontvangt bijstand van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente] op grond van de Participatiewet (Pw). Een re-integratieconsulent van de gemeente heeft op 4 juni 2015 bij het Uwv een zogeheten Indicatie banenafspraak voor appellant aangevraagd.
Op 24 juli 2015 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat bij appellant sprake is van beperkingen als gevolg van artrose in beide knieën, van cervicale en lumbale discopathie en van persoonlijkheidsproblematiek. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat appellant met inachtneming van de beperkingen in staat is om een zogeheten drempelfunctie uit te oefenen, waarmee hij het wettelijk minimumloon kan verdienen. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 17 augustus 2015 de aanvraag afgewezen, omdat appellant niet behoort tot de doelgroep van de banenafspraak. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 17 december 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel tot de doelgroep voor een Indicatie banenafspraak behoort, dat hij minder belastbaar is dan het Uwv heeft aangenomen en dat zijn fysieke beperkingen zijn onderschat. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een rapportage medisch belastbaarheidsonderzoek van 21 december 2016 van Stichting SAP en een psychologisch advies Participatiewet van Stichting SAP van
12 januari 2017 overgelegd.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Wettelijk kader
Op 1 mei 2015 is de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten in werking getreden. Met deze wet is de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) op onderdelen gewijzigd. Met ingang van 1 mei 2016 en terugwerkend tot en met 1 juli 2015 is op grond van het Besluit van 21 april 2016, houdende wijziging van het Besluit Wfsv en het Besluit SUWI in verband met het uitbreiden van de doelgroep en de beoordeling van arbeidsbeperkten ook het Besluit SUWI op onderdelen aangepast. Per 11 december 2015 (Stb. 2015, 465) is artikel 38b van de Wfsv met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2015 gewijzigd.
Op grond van artikel 38b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wfsv wordt onder een arbeidsbeperkte, voor zover in deze zaak van belang, verstaan de persoon, niet zijnde de persoon van wie door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat hij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet en:
a. die met ondersteuning bij de arbeidsinschakeling van het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet naar een dienstbetrekking is of wordt toegeleid, en van wie uitsluitend op verzoek van het college van burgemeester en wethouders door het Uwv is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet, (…).
Op grond van artikel 38d, negende lid, aanhef en onder c, van de Wfsv worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld, in ieder geval met betrekking tot de vaststelling, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdelen a en e, ten behoeve van de opname van personen in de registratie als bedoeld in het eerste lid.
Deze nadere regels zijn gesteld in het Besluit SUWI.
In artikel 3.5, eerste lid, van het Besluit SUWI is bepaald dat het Uwv op verzoek van het college van burgemeester en wethouders of op verzoek van een persoon als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a of e, van de Wfsv een beoordeling verricht of die persoon in staat is het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet, te verdienen.
In artikel 3.5, derde lid, van het Besluit SUWI is bepaald dat in het kader van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, door het Uwv het arbeidsvermogen van de betrokken persoon wordt beoordeeld.
In artikel 3.5, vierde lid, van het Besluit SUWI is bepaald dat dit arbeidsvermogen wordt getoetst aan de methodiek van drempelfuncties die het Uwv hanteert bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.
In artikel 3.5, vijfde lid, van het Besluit SUWI is bepaald dat een drempelfunctie een bestaande functie op de Nederlandse arbeidsmarkt is die de ondergrens van de verdiencapaciteit markeert, met een minimale belasting waardoor deze geschikt is voor mensen met beperkingen.
In artikel 3.5, zesde lid, van het Besluit SUWI is bepaald dat indien uit de analyse, bedoeld in het derde en vierde lid, blijkt dat een persoon geen drempelfunctie of voor een deel één drempelfunctie kan uitvoeren, de persoon niet geacht wordt in staat te zijn het minimumloon te verdienen met dien verstande dat de beperkingen of belemmeringen die deze persoon ondervindt naar verwachting nog ten minste voor 6 maanden na de beoordeling zullen bestaan.
In artikel 3.5, zevende lid, van het Besluit SUWI, is bepaald dat indien uit de analyse, bedoeld in het derde en vierde lid, blijkt dat een persoon één drempelfunctie kan uitvoeren of één drempelfunctie kan uitvoeren met behulp van aanpassingen, de persoon geacht wordt in staat te zijn het minimumloon te verdienen.
Beoordeling van het geschil
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant beperkingen heeft en dat deze nog minimaal zes maanden zullen duren. In geschil is de vraag of appellant met zijn beperkingen in staat is een drempelfunctie uit te voeren zodat hij geacht kan worden het wettelijk minimumloon te verdienen.
De verzekeringsarts heeft appellant gezien op het spreekuur, het dossier bestudeerd en geconcludeerd dat sprake is van een beperking van de belastbaarheid als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte en/of gebrek. Er is geen verbetering te verwachten op korte termijn. De belastbaarheid van appellant is verwoord in zogeheten SMBA-termen, waarbij beperkingen zijn gesteld voor bewegingen van het hoofd, buigen, optillen, lopen, staan, knielen, om- of ronddraaien van de hand of arm, omgaan met nieuwe dingen, omgaan met stress en andere mentale eisen en conflicthantering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na bestudering van de dossiergegevens en nadat hij appellant in aansluiting op de hoorzitting medisch heeft onderzocht de bevindingen van de verzekeringsarts onderschreven. De beperkingen als gevolg van de gonartrose zijn genoegzaam en afdoende vastgesteld. De aandoeningen van de wervelkolom vallen medisch gezien in de categorie aspecifieke rugklachten en vormen zodoende geen reden voor het opleggen van beperkingen. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconstateerd dat er aanwijzingen zijn voor een beginnende artrose van het MPC gewricht van de linker duim, waardoor appellant verder beperkt is geacht voor werkzaamheden waarbij krachtig moet worden geknepen of forse kracht moet worden gezet met de handen of vingers, en dan met name de grijpbeweging met de duim aan de linker zijde. In een aanvullend rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat rekening is gehouden met de forse locomotore klachten bij de artrose aan meerdere gewrichten, de discopathie op meerdere niveaus, het licht afglijden van L5 ten opzichte van S1 en de handklachten. Het normale beloop van artrose is verergering, maar dat betekent volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet dat reeds nu met mogelijke toekomstige verergering rekening moet worden gehouden. De in beroep overgelegde medische informatie en de in hoger beroep overgelegde rapporten van Stichting SAP hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven om het medisch oordeel te wijzigen. Gezien de uitslag van het meest recente radiologisch onderzoek van de handen in februari 2016 is er geen reden voor het opleggen van zwaardere beperkingen. De rapporten van Stichting SAP bevatten volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nieuwe medische informatie. Uit het opgenomen dagverhaal van appellant blijkt dat hij in staat is huishoudelijke taken te verrichten, dat hij boodschappen doet, tijd besteedt aan hobby’s en dat geen sprake is van inactiviteit of specifieke rustmomenten, zodat er geen indicatie bestaat voor een urenbeperking.
De rechtbank heeft het medisch onderzoek terecht als zorgvuldig aangemerkt. De medische aandoeningen van appellant waren bij de verzekeringsartsen bekend, appellant is door de verzekeringsartsen medisch onderzocht en de beschikbare medische informatie is kenbaar in de beoordeling betrokken. Met betrekking tot de beroepsgrond van appellant dat door de verzekeringsartsen ten onrechte geen actuele informatie bij de behandelend sector is opgevraagd, geldt naar vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 20 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4863) dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin al een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Geen van beide situaties heeft zich hier voorgedaan, zodat er voor de verzekeringsartsen geen aanleiding bestond om nadere informatie in te winnen.
Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bij appellant bestaande beperkingen juist heeft vastgesteld wordt eveneens onderschreven. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is genoegzaam gemotiveerd dat de in beroep overgelegde actuele medische informatie geen aanleiding geeft om meer of andere beperkingen op te leggen. De in hoger beroep ingezonden rapporten van Stichting SAP geven evenmin aanleiding om uit te gaan van verdergaande beperkingen dan door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat er op grond van de medische bevindingen onvoldoende aanknopingspunten zijn om meer beperkingen aan te nemen. Het dagverhaal van appellant geeft geen aanleiding om op energetische of preventieve gronden een urenbeperking aan te nemen.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant op grond van de vastgestelde beperkingen in staat is te achten de drempelfunctie productiemedewerker uit te voeren. De drempelfunctie wordt overwegend zittend uitgevoerd, maar omdat er geen sprake is van plaatsgebonden werkzaamheden, zoals bij werken aan een lopende band, bestaan er voldoende mogelijkheden om tussentijds te vertreden. Knielen en hurken is alleen nodig als een gevallen component moet worden opgeraapt. Buigen en hoofdbewegingen vinden in een lage frequentie plaats, waarbij geen sprake is van hoofdbewegingen tot aan de uiterste standen. Verder worden geen zware lasten gehanteerd en vinden de schroefbewegingen, die met de dominante rechterhand kunnen worden uitgevoerd en waarvoor weinig kracht is vereist, maar vier keer per uur plaats. Tot slot betreft het een voorspelbare functie met routinematige werkzaamheden zonder productiepieken of deadlines en komt conflicthantering in de drempelfunctie niet voor.
Omdat appellant in staat is om een drempelfunctie uit te voeren, wordt hij geacht het wettelijk minimumloon te kunnen verdienen.
Uit 4.3 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en R.E. Bakker en
E.J.J.M. Weyers als leden, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzenoort als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) P.B. van Onzenoort
GdJ