Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-11-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:7316, AWB 16_539
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-11-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:7316, AWB 16_539
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 18 november 2016
- Datum publicatie
- 24 november 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:7316
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2019:1837, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB 16_539
Inhoudsindicatie
Weigering indicatie banenafspraak. Onderzoek door bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig. Geen aanleiding voor nader onderzoek door deskundige of bezwaarverzekeringsarts. Voldoende beperkingen gesteld. Eiser wordt in staat geacht de drempelfunctie productiemedewerker te verrichten. Het betreft fysiek licht en overwegend zittend werk. Eiser is daarmee in staat het wettelijk minimumloon te verrichten.
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/539 PW
gemachtigde: mr. A. van Hooijdonk,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 december 2015 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering hem een indicatie banenafspraak toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 oktober 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.H.C. de Bruijn.
Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet. Op 16 juni 2015 heeft de gemeente Gilze en Rijen verzocht om een indicatie banenafspraak voor eiser. In dat verband is verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek verricht door het UWV.
Bij besluit van 17 augustus 2015 (het primaire besluit) heeft het UWV een indicatie banenafspraak geweigerd omdat eiser in staat is het minimumloon te verdienen.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is eisers bezwaar, onder wijziging van de belastbaarheid, ongegrond verklaard.
2. Eiser voert in beroep, samengevat, aan dat het UWV zijn beperkingen niet juist heeft vastgesteld. Eiser acht zich meer beperkt dan aangegeven. Eiser stelt dat door de verzekeringsartsen ten onrechte geen informatie is opgevraagd bij de huisarts of andere specialisten, zodat het motiveringsbeginsel is geschonden. Daardoor is ten aanzien van de artrose geen recent oordeel gegeven. Eiser ondervindt hinder van zijn wervelaandoening waardoor hij niet kan tillen, niet lang kan staan, zitten en lopen. De verzekeringsartsen hebben dit volgens eiser onvoldoende meegewogen. Eiser stelt dat lopen en zitten niet alleen beperkt is vanwege de gonartrose maar ook door de wervelaandoening. Voorts stelt eiser dat de bezwaarverzekeringsarts weliswaar een verdere beperking van de handen heeft aangenomen, maar onvoldoende. Hij kan zijn handen niet continu gebruiken, heeft frequent rust nodig en moet zijn handen lange tijd laten rusten na iedere vorm van inspanning. Ten onrechte is volgens eiser geen aandacht besteed aan zijn knieklachten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser medische informatie overgelegd van [naam huisarts], huisarts, [naam radioloog (1)], [naam radioloog (2)] en [naam radioloog (3)], radiologen en van [naam orthopedisch chirurg], orthopedisch chirurg. Arbeidskundig heeft eiser aangevoerd dat hij vanwege zijn beperkingen niet in staat is de drempelfunctie van productiemedewerker te verrichten. In de functieomschrijving is niet uiteen gezet wat er precies van eiser wordt verwacht, zodat eiser niet kan bezien of er daadwerkelijk weinig geknield, gehurkt of gebogen moet worden. Eiser voert aan dat hij voldoet aan de vereisten voor een indicatie banenafspraak.
3. Per 1 mei 2015 is de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten in werking getreden. Ten gevolge hiervan is de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) gewijzigd.
In 38b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wfsv – zoals dat luidt ten tijde hier van belang en voor zover hier relevant – is bepaald dat onder een arbeidsbeperkte wordt verstaan de persoon die met ondersteuning bij de arbeidsinschakeling van het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet naar een dienstbetrekking is of wordt toegeleid, en van wie uitsluitend op verzoek van het college van burgemeester en wethouders door verweerder is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet.
In het derde lid is bepaald dat met betrekking tot de beoordeling door het UWV of een persoon een arbeidsbeperkte is als bedoeld in het tweede lid bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld.
In artikel 38d, negende lid, aanhef en onder c van de Wfsv is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld, in ieder geval met betrekking tot de vaststelling, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, ten eerste, ten behoeve van de opname van personen in de registratie, bedoeld in het eerste lid.
Deze nadere regels zijn gesteld in het Besluit SUWI.
In artikel 3.5, eerste lid, van het Besluit SUWI is bepaald dat het UWV op verzoek van het college van burgemeester en wethouders een beoordeling verricht of een persoon, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, van de van de Wfsv, in staat is het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet te verdienen.
In het derde lid is bepaald dat in het kader van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, door het UWV het arbeidsvermogen van de betrokken persoon wordt beoordeeld.
In het vierde lid is bepaald dat het arbeidsvermogen, bedoeld in het derde lid, wordt getoetst aan de methodiek van drempelfuncties die het UWV hanteert bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.
In het vijfde lid is bepaald dat onder een drempelfunctie als bedoeld in het vierde lid wordt verstaan een bestaande functie op de Nederlandse arbeidsmarkt die de ondergrens van de verdiencapaciteit markeert, met een minimale belasting waardoor deze geschikt is voor mensen met beperkingen.
In het zesde lid is bepaald dat indien uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon geen drempelfunctie of voor een deel één drempelfunctie kan uitvoeren, de persoon niet geacht wordt in staat te zijn het minimumloon te verdienen met dien verstande dat de beperkingen of belemmeringen die een persoon ondervindt naar verwachting nog ten minste voor 6 maanden na de beoordeling zullen bestaan.
In het zevende lid is bepaald dat, indien uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon één drempelfunctie kan uitvoeren of één drempelfunctie kan uitvoeren met behulp van aanpassingen of begeleiding, de persoon geacht wordt in staat te zijn het minimumloon te verdienen.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser beperkingen heeft en dat deze nog minimaal zes maanden zullen duren. In geschil is de vraag of eiser in staat is een zogenoemde drempelfunctie te verrichten waarmee hij het wettelijk minimumloon kan verdienen.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht door een verzekeringsarts en een bezwaarverzekeringsarts van het UWV.
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur en het dossier bestudeerd. Hij heeft gerapporteerd dat er als gevolg van degeneratieve afwijkingen in verschillende gewrichten beperkingen bestaan ten aanzien van het maken van extreme nekbewegingen, het maken van krachtige bewegingen met de armen, het (frequent) buigen en tillen en het lang (aaneengesloten) lopen en staan tijdens een werkdag. Eiser is aangewezen op voorspelbare werkzaamheden zonder deadlines of productiepieken. Verder is hij beperkt in de aandachtverdeling en conflicthantering. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat sprake is van een beperking van de belastbaarheid, als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte en/of gebrek. Er is geen verbetering te verwachten op korte termijn. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser als volgt verwoord.
Eiser is moeilijk in staat om extreme dynamische belastingen van het hoofd te maken of om langdurig de nek statisch te belasten. Eiser is moeilijk in staat om veelvuldig maximaal te buigen of lang gebogen actief te zijn. Eiser is moeilijk in staat om veelvuldig zware lasten op te pakken en te verplaatsen. Eiser is niet in staat om de gehele dag te lopen en te staan tijdens een werkdag. Eiser is niet in staat om lang geknield actief te zijn. Eiser is niet in staat tot krachtige (schroef)bewegingen met de linkerarm. Eiser is beperkt in het snel veranderen van strategieën bij onverwachte gebeurtenissen resulterend in een beperkt probleemoplossend vermogen. Eiser is beperkt in taken met veelvuldige deadlines, productiepieken of met meerder dingen tegelijkertijd. Eiser is niet in staat om een (dreigend) conflict met andere mensen te handelen.
De bezwaarverzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien en onderzocht op de hoorzitting. Hij heeft gerapporteerd dat de verzekeringsarts adequate beperkingen heeft opgelegd ten aanzien van het verrichten van arbeid. Wel heeft de bezwaarverzekeringsarts geconstateerd dat er aanwijzingen zijn voor een beginnende artrose van het MPC-gewricht van de linker duim, zodat de primaire verzekeringsgeneeskundige beoordeling enige aanvulling behoeft. Eiser is op grond hiervan beperkt voor werkzaamheden waarbij krachtig moet worden geknepen of forse kracht moet worden gezet met de handen of vingers, en dan met name de grijpbeweging met de duim aan linker zijde. Een aanvullende beperking ten aanzien van zitting acht de bezwaarverzekeringsarts niet aangewezen omdat de aandoeningen van de wervelkolom medisch gezien vallen in de categorie aspecifieke rugklachten. Bovendien biedt de voorgestelde functie voldoende gelegenheid om met enige regelmaat te kunnen vertreden. Tenslotte constateert de bezwaarverzekeringsarts dat de aangenomen beperkingen minimaal 6 maanden voortduren.
Naar aanleiding van de (aanvullende) gronden van beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts op 17 augustus 2016 aanvullend gerapporteerd. De bezwaarverzekeringsarts ziet geen aanleiding zijn standpunt met betrekking tot eisers beperkingen te herzien.
De rechtbank acht het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts voldoende zorgvuldig. De in de beroepsgronden omschreven klachten en beperkingen waren bij hem bekend en zijn bij de beoordeling betrokken. De in beroep overgelegde medische informatie was deels al bekend en bevat geen wezenlijk nieuwe informatie. De bezwaarverzekeringsarts heeft in voldoende mate gemotiveerd dat het medisch beeld hem voldoende duidelijk was op grond van de aanwezige gegevens en het eigen onderzoek, zodat er geen aanleiding was aanvullende informatie op te vragen. Verder concludeert de bezwaarverzekeringsarts dat er voldoende beperkingen zijn aangegeven ten aanzien van buigen, knielen, lopen en staan. De rechtbank kan zich hiermee verenigen. Een nader lichamelijk onderzoek door een deskundige of opnieuw een bezwaarverzekeringsarts naar aanleiding van het beroepschrift is naar het oordeel van de rechtbank niet nodig. De rechtbank zal uitgaan van de beperkingen zoals door de verzekeringsartsen zijn vastgesteld.
Het arbeidskundig onderzoek is verricht door een arbeidsdeskundige en een bezwaararbeidsdeskundige van het UWV.
De arbeidsdeskundige heeft onderzocht of eiser in staat is tot het verrichten van tenminste een drempelfunctie. De arbeidsdeskundige heeft eisers beperkingen vergeleken met de belasting in de drempelfunctie productiemedewerker. Hij vindt deze functie geschikt omdat het fysiek licht en overwegend zittend werk betreft. De productiemedewerker moet vanuit zittende positie licht gebogen werken. Het betreft een functie op een vaste werklocatie met structuur en routinematige taken zonder veelvuldige storingen/onderbrekingen. Er is geen sprake van een persoonlijke invulling en probleem oplossen komt vrijwel nooit voor. Hierdoor betreft het voorspelbaar werk in een voorspelbare werkomgeving. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden is geen sprake van stresserende aspecten zoals deadlines en productiepieken. De arbeidsdeskundige heeft de analyse van het arbeidsvermogen met de verzekeringsarts besproken. Vanuit medisch oogpunt vindt de verzekeringsarts de drempelfunctie(s) productiemedewerker (en wikkelaar) akkoord. Zij heeft toegelicht dat zij eiser in staat acht om in een licht gebogen houding te werken. Af en toe een iets zwaarder voorwerp hanteren (bijvoorbeeld een keer op een werkdag 10 kilo) is mogelijk. Als toelichting bij het beoordelingspunt bewegen van het hoofd, geeft zij aan dat de eindstanden beperkt zijn. Het maken van schroefbewegingen met de arm met rechts is volgens de verzekeringsarts mogelijk.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft na eigen onderzoek, rekening houdend met de aanvullende beperkingen ten aanzien van het gebruik van de handen, geconcludeerd dat er geen aanleiding is om anders te concluderen.
Eisers standpunt dat hij geen drempelfunctie kan vervullen, komt voort uit zijn opvatting dat hij meer beperkt is dan de bezwaarverzekeringsarts heeft aangenomen. Gelet op de in overweging 5 getrokken conclusie behoeft dit standpunt geen bespreking. Eisers betoog dat de functieomschrijving onduidelijk is, zodat hij niet kan beoordelen of de functie zijn belastbaarheid niet overschrijdt, slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de functiebeschrijving van productiemedewerker B (Sbc-code 111180) uit het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) van het UWV duidelijk welke belasting in deze functie voorkomt. De rechtbank acht de conclusies van de arbeidsdeskundigen dat eiser de drempelfunctie productiemedewerker kan vervullen voldoende gemotiveerd.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie dat eiser in staat is ten minste een drempelfuncties uit te voeren, zodat hij het wettelijk minimumloon kan verdienen. Nu het UWV eiser in staat heeft geacht het wettelijk minimumloon te verdienen is eiser terecht niet in aanmerking gebracht voor de indicatie banenafspraak
7. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, en mr. D. van Kralingen en mr. N.E.M. de Coninck, leden, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: