Home

Centrale Raad van Beroep, 04-06-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1938, 17/6782 PW

Centrale Raad van Beroep, 04-06-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1938, 17/6782 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
4 juni 2019
Datum publicatie
24 juni 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:1938
Zaaknummer
17/6782 PW

Inhoudsindicatie

Afgewezen bijzondere bijstand voor extra kosten van bewassing en kleding. Niet meewerken aan medisch onderzoek wordt appellante tegengeworpen. Appellante heeft niet kunnen volstaan met verwijzing naar medisch advies bij WMO-aanvragen.

Uitspraak

17 6782 PW

Datum uitspraak: 4 juni 2019

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van

31 augustus 2017, 17/725 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Westland (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.G.P. Glas, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2019. Namens appellante zijn verschenen haar zoon, [naam zoon], en mr. Glas. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Simons.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Op 13 april 2016 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd ingevolge de Participatiewet (PW) voor de kosten van extra bewassing en de kosten van extra kledingslijtage.

1.2.

Bij besluit van 19 april 2016 heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat de kosten voor bewassing en kleding behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Daarnaast is aan appellante over het jaar 2016 een Tegemoetkoming Premie Aanvullende Zorgverzekering toegekend, waarmee een voorziening voor de meerkosten is geboden.

1.3.

Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 april 2016 heeft het college een medisch advies aangevraagd, dit om te bezien of en in hoeverre er sprake is van extra bewassingskosten en extra kledingslijtage. Appellante heeft geen gehoor gegeven aan de oproep voor het medisch onderzoek. Bij aanvullend bezwaarschrift van

11 oktober 2016 heeft appellante verwezen naar een in het kader van haar aanvragen om een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aan het college uitgebracht medisch advies waarmee de medische beperkingen van appellante bij het college bekend zijn. Om die reden is het volgens appellante niet noodzakelijk om mee te werken aan een medisch onderzoek.

1.4.

Bij besluit van 21 december 2016 (bestreden besluit) heeft het college, onder wijziging van de motivering, het bezwaar tegen het besluit van 19 april 2016 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat vaststaat dat appellante medische beperkingen heeft, maar dat niet kan worden vastgesteld of de gevraagde kosten van extra bewassing en extra kledingslijtage noodzakelijk zijn. Om dit te kunnen beoordelen is een medisch onderzoek naar de mate en frequentie van de bij appellante bestaande medische beperkingen noodzakelijk. Appellante weigert hieraan mee te werken zodat deze beoordeling niet plaats kan vinden. Gelet op de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en het verschil van toetsingskader tussen de Wmo en artikel 35 van de PW is het niet mogelijk om gegevens uit het Wmo-dossier hiervoor te gebruiken.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Artikel 35, eerste lid, van de PW bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de PW niet van toepassing zijn.

4.2.

Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

4.3.

Appellante heeft aangevoerd dat een medisch onderzoek niet noodzakelijk is omdat bij het college reeds voldoende medische informatie aanwezig is. Zij heeft verwezen naar de bij het college voorhanden zijnde medische gegevens in het kader van haar aanvragen om een Wmo-voorziening. De Wbp stond er niet aan in de weg dat het college gegevens die het college in een andere procedure heeft ontvangen tevens gebruikt voor de beoordeling van deze aanvraag omdat appellante hiervoor toestemming kan geven.

4.4.

Deze beroepsgronden slagen niet. Het gaat hier om een aanvraag, zodat de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op appellante rust. Het is gelet op het bepaalde in artikel 53a, eerste lid, van de PW aan het college om te bepalen welke gegevens en bewijsstukken noodzakelijk zijn voor de verlening van de bijstand. Door niet mee te werken aan een medisch onderzoek heeft appellante niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast. Appellante kon in dit geval niet volstaan met verwijzen naar een in het kader van haar aanvragen om een Wmo-voorziening uitgebracht medisch advies. Met dit standpunt miskent appellante namelijk dat het college bij de uitvoering van de PW een eigen verantwoordelijkheid en daarmee samenhangende zelfstandige onderzoeksbevoegdheid heeft (vergelijk de uitspraak van 12 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2598). Daarbij heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Wmo een andere wet betreft met een ander toetsingskader dan de PW. Dat vaststaat dat appellante medische beperkingen heeft betekent dan ook niet dat reeds daarmee de noodzaak van de gestelde meerkosten vaststaat. Dit betekent dat ook in geval appellante uitdrukkelijk toestemming zou geven aan het college om gebruik te mogen maken van medische gegevens uit een dossier met een ander wettelijk kader - welke uitdrukkelijke toestemming overigens in het geval van appellante ontbreekt - een nader onderzoek naar de mate en frequentie van de medische beperkingen en daarmee naar de noodzaak van de gestelde meerkosten geïndiceerd was. Het college heeft dan ook terecht de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen omdat niet kan worden vastgesteld of de gestelde meerkosten noodzakelijk zijn.

4.5.

Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van L. Hagendijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2019.

(getekend) G.M.G. Hink

(getekend) L. Hagendijk