Home

Centrale Raad van Beroep, 06-08-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2611, 17/7321 PW

Centrale Raad van Beroep, 06-08-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2611, 17/7321 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
6 augustus 2019
Datum publicatie
7 augustus 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:2611
Zaaknummer
17/7321 PW

Inhoudsindicatie

Intrekken en terugvorderen bijstand. Vermogensonderzoek. Themacontrole. Selectie bijstandsgerechtigden. Niet discriminatoir. Beschikkingsmacht bij beslag op woning.

Uitspraak

17 7321 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 oktober 2017, 16/2982 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)

Datum uitspraak: 6 augustus 2019

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. H.H. Acun, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2019. Namens appellante is mr. Acun verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.W.M.G. Volleberg.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante ontving sinds 7 december 2012 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.

1.2.

In het kader van een themacontrole op bezit van onroerende zaken (themacontrole) heeft een medewerker handhaving/toezichthouder van de gemeente Venlo (medewerker) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand.

1.2.1.

In dat kader heeft de medewerker Bureau Buitenland ingeschakeld om onderzoek te laten doen naar op naam van appellante geregistreerde onroerende zaken in Turkije. Bureau Buitenland heeft hiervoor gebruik gemaakt van de diensten van Juridisch Bureau Rain (Rain). Rain heeft de bevindingen van het in Turkije verrichte onderzoek neergelegd in een rapport van 12 juli 2015. In dat rapport is het volgende vermeld. In het Kadastraal Register van het district [district] , provincie [provincie] , staat een woning op het adres [adres] , op naam van appellante geregistreerd (woning). Appellante heeft de woning op 8 september 2000 door aankoop in eigendom verkregen. Een lokale makelaar in Turkije heeft op 10 juli 2015 de actuele waarde van de woning getaxeerd op 200.000 Turkse Lira (TL), omgerekend € 66.500,-.

1.2.2.

Naar aanleiding van deze bevindingen hebben twee sociaal rechercheurs van de sociale recherche Regio Limburg Noord appellante op 11 november 2015 gehoord. Zij heeft tijdens dat gesprek onder meer verklaard dat de woning destijds, toen zij nog getrouwd was, op haar naam heeft gestaan, dat zij in 2005 is gescheiden en dat zij er pas in juli 2015 achter is gekomen dat de woning nog steeds op haar naam stond en niet op naam van de nieuwe eigenaar. Vervolgens heeft appellante, in reactie op het verzoek van het college om nadere gegevens te verstrekken, onder meer een kopie van een op 1 april 2004 ondertekende verkoopovereenkomst - onder ontbindende voorwaarden - overgelegd betreffende de verkoop van de woning aan Z.

1.2.3.

De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een Rapportage Bijzonder Onderzoek van 25 april 2016.

1.3.

Het college heeft in de resultaten van het onderzoek aanleiding gezien om de bijstand van appellante per 1 april 2016 te blokkeren. Tevens heeft het college bij besluit van 2 mei 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 september 2016 (bestreden besluit), de bijstand beëindigd met ingang van 2 mei 2016 en ingetrokken over de periode van 1 april 2016 tot 2 mei 2016. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd, zoals ter zitting is bevestigd, dat appellante geen melding heeft gemaakt van de op haar naam geregistreerde woning. De getaxeerde waarde van de woning is hoger dan de voor appellante geldende vermogensgrens, zodat zij geen recht op bijstand heeft.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat het college bij het onderzoek in het kader van de themacontrole heeft gehandeld in strijd met het verbod van discriminatie. Appellante heeft hiertoe verwezen naar een soortgelijk onderzoek dat de gemeente Tilburg heeft uitgevoerd en waarover de Raad in zijn uitspraken van 12 december 2017 (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2017:4327) heeft geoordeeld dat bij dit onderzoek is gehandeld in strijd met het verbod van discriminatie. De onderzoeksbevindingen, waaronder de verklaringen die appellante tijdens het onder 1.2 genoemde onderzoek heeft afgelegd, zijn dan ook onrechtmatig verkregen en kunnen niet aan de besluitvorming ten grondslag worden gelegd. Voorts heeft appellante betwist dat zij niet aan haar inlichtingenverplichting heeft voldaan, omdat zij niet wist dat de verkoop van de woning niet was doorgegaan. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat zij niet kon beschikken over de woning in verband met een daarop liggend beslag. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij in beroep een uittreksel uit het Kadaster van [district] van 6 januari 2015 overgelegd, waaruit volgens appellante blijkt dat er beslag op de woning ligt. Dit beslag zou zijn gelegd door haar ex-echtgenoot, die claimt recht te hebben op de helft van de woning.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Themacontrole / onderzoek in Turkije

4.1.

Appellante heeft als meest vergaande grond aangevoerd dat de onderzoeksbevindingen onrechtmatig zijn verkregen en om die reden niet aan de besluitvorming ten grondslag mogen worden gelegd. In dit verband heeft appellante aangevoerd dat het college bij het onderzoek in het kader van de themacontrole heeft gehandeld in strijd met het verbod van discriminatie. Hiertoe heeft appellante naar voren gebracht dat het college ongerechtvaardigd onderscheid in nationaliteit heeft gemaakt door het onderzoek naar eventueel verzwegen vermogen te beperken tot bijstandsgerechtigden met een Turkse nationaliteit.

4.2.1.

Ingevolge artikel 53a van de PW is het college bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan steeds en spontaan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden, zonder dat daartoe een redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist is. Daarbij mag echter niet in strijd gehandeld worden met het discriminatieverbod, zoals onder meer opgenomen in artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM. Zie de uitspraak van 28 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2702.

4.2.2.

Een algemeen onderzoek naar eventueel vermogen in het buitenland dient een legitiem doel. Het college is in beginsel bevoegd om met het oog op effectiviteit, efficiëntie en kostenbesparing, en vanwege het grote belang van bestrijding van onjuist gebruik van

sociale voorzieningen, bij het toepassen van de onder 4.2.1 genoemde algemene onderzoeksbevoegdheid een selectie uit het totale bestand van bijstandsgerechtigden te maken, tenzij hierbij een ongerechtvaardigd verschil in behandeling als bedoeld in artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM wordt gemaakt tussen bijstandsgerechtigden.

4.2.3.

De themacontrole is beschreven in de notitie ‘Themacontrole Onroerend goed’ van 1 december 2014 (notitie), die betrekking heeft op het gezamenlijke bestand van alle bijstandsgerechtigden in de gemeenten Venlo en Venray. Aan de hand van de notitie, de door het college ingebrachte voortgangsnotitie en de door het college in de verweerschriften en ter zitting van de rechtbank en de Raad gegeven toelichting op de themacontrole wordt over de - aard en opzet van de - themacontrole het volgende vastgesteld.

4.2.3.1. De themacontrole behelst een algemeen onderzoek naar vermogen van alle bijstandsgerechtigden van de gemeenten Venlo en Venray. Dit onderzoek vindt vanaf maart 2015 plaats in de landen van herkomst van de bijstandsgerechtigden. Bij aangetroffen onroerend goed vinden vervolgens in Nederland verificatieonderzoeken plaats, bestaande uit onder meer het opvragen van gegevens en het voeren van gesprekken. Voor beide gemeentes worden deze verificatieonderzoeken uitgevoerd door de sociale recherche.

4.2.3.2. De selectie van bijstandsgerechtigden voor onderzoek naar vermogen in Nederland heeft plaatsgevonden aan de hand van een risicoprofiel, waarbij de volgende selectiecriteria zijn gehanteerd: geboorteland Nederland, 55 jaar en ouder zijn en - omdat via een erfenis onroerende zaken kunnen worden verkregen - overleden ouders. Na deze selectie bleven 179 bijstandsgerechtigden over. Deze bijstandsgerechtigden zijn via het Kadaster gecontroleerd op het bezit van onroerende zaken. Na deze controle bleven zeventien bijstandsgerechtigden over. Na verder dossieronderzoek bleken de onroerende zaken van deze bijstandsgerechtigden bekend te zijn. Het onderzoek naar vermogen in Nederland eindigde in november 2016.

4.2.3.3. Omdat het niet mogelijk is om tegelijkertijd in alle landen ter wereld een vermogensonderzoek te laten plaatsvinden, is ervoor gekozen om de controle van alle bijstandsgerechtigden van niet-Nederlandse afkomst te verdelen in tranches. Hierbij wordt per periode van zes tot twaalf maanden naar één of enkele landen van herkomst gekeken. Om meerdere pragmatische redenen - onder meer omdat in Venlo en Venray relatief veel bijstandsgerechtigden een band met Turkije hebben en in dat land betrekkelijk eenvoudig onderzoek kan worden gedaan door Bureau Buitenland - is in Turkije gestart met onderzoek naar vermogen van bijstandsgerechtigden. Na afloop van elk verificatieonderzoek wordt een nieuw onderzoek gestart. In de notitie is opgenomen dat de volgende tranches mogelijk betrekking hebben op bijvoorbeeld Polen, Marokko en het Caraïbisch gebied.

4.2.3.4. De selectie voor onderzoek naar vermogen in Turkije heeft plaatsgevonden aan de hand van de volgende selectiecriteria: geboren in Turkije - in totaal 400 bijstandsgerechtigden, waarvan 88 uit Venray -, geboren vóór 1981 en vakantiegedrag. Na deze selectie bleven in totaal 123 bijstandsgerechtigden over. Na een pre-check door Bureau Buitenland bleven 78 bijstandsgerechtigden over - waarvan veertien uit Venray - die aan een onderzoek zijn onderworpen. Het onderzoek in Turkije eindigde in juni 2017. Dit onderzoek heeft meer tijd gekost dan was voorzien, mede gezien het grote aantal vermogensonderzoeken dat moest worden verricht.

4.2.3.5. Vanaf maart 2017 is ook in andere landen onderzoek gedaan naar vermogen van bijstandsgerechtigden van niet-Nederlandse afkomst. De selectie voor die vermogensonderzoeken heeft plaatsgevonden aan de hand van de onder 4.2.3.4 genoemde selectiecriteria: geboorteland, geboren vóór 1981 en vakantiegedrag. Het gaat om de volgende landen.

- Vanaf maart 2017: België, Spanje en Duitsland. Het IBF heeft onderzoek gedaan naar vermogen van de uit deze landen afkomstige bijstandsgerechtigden die aan de selectiecriteria voldeden. De onderzoeken naar vermogen van bijstandsgerechtigden afkomstig uit België, Spanje en Duitsland eindigden in onderscheidenlijk mei, juni en juli 2017.

- Vanaf oktober 2017: Marokko en Polen. Deze onderzoeken lopen nog.

- Vanaf maart 2018: de Nederlandse Antillen. Dit onderzoek is afgerond.

4.2.4.

Uit deze gegevens kan niet worden afgeleid dat het college bij de selectie van de bijstandsgerechtigden voor onderzoek naar vermogen in het land van herkomst enig rechtens relevant onderscheid heeft gemaakt tussen verschillende groepen bijstandsgerechtigden. Uit wat is vastgesteld over - de aard en opzet - van de themacontrole kan, anders dan appellante stelt, niet worden afgeleid dat het college de intentie heeft gehad - en deze intentie ook ten uitvoer heeft gelegd - om uitsluitend onderzoek te doen naar vermogen van bijstandsgerechtigden die afkomstig zijn uit Turkije. Integendeel, daaruit valt juist af te leiden dat het niet alleen de intentie van het college was om in het kader van de themacontrole onderzoek te doen naar vermogen van alle bijstandsgerechtigden, maar ook dat in dat kader feitelijk onderzoek is en wordt gedaan in andere landen dan Turkije, waaronder Nederland en de onder 4.2.3.5 genoemde landen. Het college heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat na afronding van de onderzoeken in Marokko en Polen andere landen in onderzoek zullen worden genomen, maar kon alleen niet zeggen welke landen dat zullen zijn.

4.2.5.

De beroepsgrond dat het in het kader van de themacontrole uitgevoerde onderzoek naar vermogen van bijstandsgerechtigden vergelijkbaar is met het vermogensonderzoek dat in de gemeente Tilburg is verricht, slaagt niet. Uit 4.2.4 volgt immers - anders dan het geval was bij het in Tilburg verrichte vermogensonderzoek - dat het in het kader van de themacontrole uitgevoerde onderzoek moet worden beschouwd als een gefaseerd en doorlopend onderzoek naar vermogen van alle bijstandsgerechtigden in Venlo en Venray. Weliswaar is in de notitie niet geconcretiseerd in welke andere landen dan Nederland en Turkije onderzoek zal worden gedaan naar vermogen van bijstandsgerechtigden, maar in de notitie is wel vermeld dat na afloop van elk onderzoek een nieuw onderzoek wordt gestart en daarbij zijn wel concrete landen genoemd waar mogelijk vermogensonderzoek zal plaatsvinden. In ieder geval heeft ook daadwerkelijk onderzoek plaatsgevonden naar vermogen van bijstandsgerechtigden die uit die landen afkomstig zijn. Dat een aantal onderdelen van de notitie is toegespitst op het onderzoek in Turkije heeft als reden, zo heeft het college ter zitting van de Raad naar voren gebracht, dat voor het onderzoek in Turkije Bureau Buitenland is ingeschakeld, waarmee aanzienlijke kosten waren gemoeid, waarover verantwoording moet worden afgelegd, terwijl voor onderzoeken in andere landen - kosteloos - het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) is en wordt ingeschakeld.

4.3.

Uit 4.2 tot en met 4.2.5 volgt dat de beroepsgrond, dat het in het kader van de themacontrole verrichte onderzoek discriminatoir is, niet slaagt.

Beëindiging en intrekking bijstand

4.4.

De te beoordelen periode loopt van 1 april 2016 tot en met 2 mei 2016. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante in deze periode nog steeds als eigenaar van de woning in het Kadaster van [district] stond geregistreerd.

4.5.

Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3030) rechtvaardigt het feit dat een onroerende zaak op naam van een betrokkene staat geregistreerd in een officieel eigendomsregister de vooronderstelling dat die zaak een bestanddeel vormt van het vermogen waarover de betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. Appellante is daarin niet geslaagd. Daartoe wordt het volgende overwogen.

4.6.

Eveneens volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 23 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0086) moet, mede gelet op artikel 11 van de PW, de term beschikken zo worden uitgelegd dat deze ziet op de mogelijkheid voor een betrokkene om de bezitting feitelijk aan te wenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Uit het door appellante overgelegde uittreksel van het Kadaster valt op te maken dat er op 5 januari 2015 conservatoir beslag lag op de woning. Uit dit document volgt echter niet, anders dan appellante heeft betoogd, dat de beschikkingsmacht van appellante over de woning in de te beoordelen periode (nog steeds) was beperkt. Appellante heeft niet met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat zij in de te beoordelen periode niet over de woning kon beschikken in de hiervoor bedoelde zin door een op de woning gelegd beslag, al dan niet door haar ex-echtgenoot.

4.7.

Uit 4.4 tot en met 4.6 volgt dat de beroepsgrond dat appellante niet over de woning kon beschikken, niet slaagt.

4.8.

Gelet op wat onder 4.4 tot en met 4.6 is overwogen, kan het standpunt van het college gevolgd worden dat appellante in de te beoordelen periode de beschikking had over vermogen boven de grens van het voor haar geldende vrij te laten vermogen. Appellante heeft hiervan geen melding gemaakt bij het college, zodat zij de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. De stelling dat zij niet wist dat de verkoop van de woning niet was doorgegaan, is, gelet op het feit dat appellante eigenaar van de woning was, zonder enige nadere onderbouwing niet aannemelijk.

4.9.

Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman als voorzitter en W.F. Claessens en M. Schoneveld als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2019.

(getekend) J.T.H. Zimmerman

De griffier is verhinderd te ondertekenen.