Home

Centrale Raad van Beroep, 20-09-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3027, 18/4725 PW-V

Centrale Raad van Beroep, 20-09-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3027, 18/4725 PW-V

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
20 september 2019
Datum publicatie
24 september 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:3027
Zaaknummer
18/4725 PW-V

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond. Griffierecht niet tijdig betaald. De Raad is van oordeel dat appellant geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. De Raad heeft bij brief twee recente loonstroken opgevraagd en deze heeft appellant niet overgelegd. Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat de inkomensverklaring over 2016 onvoldoende actueel is en dat appellant met de overlegging daarvan niet heeft voldaan aan wat de Raad heeft verzocht. Verder wordt opgemerkt dat ook in de uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2016:188) geen actuele inkomensgegevens beschikbaar waren, wat heeft geleid tot afwijzing van het verzoek om vrijstelling griffierecht.

Uitspraak

Datum uitspraak: 20 september 2019

18/4725 PW, 18/5556 PW-V

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 augustus 2018, 18/1772 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (college)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 15 januari 2019 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.

Appellant heeft verzet gedaan.

Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 9 augustus 2019, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 15 januari 2019 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 16 oktober 2018 gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.

De Raad heeft in de uitspraak van 15 januari 2019 verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 5 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:188).

In verzet heeft appellant te kennen gegeven dat de situatie in de uitspraak van de Hoge Raad niet overeenkomt met de situatie als onderhavige. Appellant stelt dat hij in deze zaak wel financiële gegevens heeft overgelegd, namelijk de inkomensverklaring over 2016. Appellant meent dat deze inkomensverklaring nog actueel is.

De Raad is van oordeel dat appellant geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. De Raad heeft bij brief van 31 augustus 2018 twee recente loonstroken opgevraagd en deze heeft appellant niet overgelegd. Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat de inkomensverklaring over 2016 onvoldoende actueel is en dat appellant met de overlegging daarvan niet heeft voldaan aan wat de Raad heeft verzocht. Verder wordt opgemerkt dat ook in de voornoemde uitspraak van de Hoge Raad geen actuele inkomensgegevens beschikbaar waren, wat heeft geleid tot afwijzing van het verzoek om vrijstelling griffierecht.

Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.

Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.R. Daman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2019.

(getekend) C.H. Bangma

(getekend) L.R. Daman

VC