Home

Hoge Raad, 05-02-2016, ECLI:NL:HR:2016:188, 15/03128

Hoge Raad, 05-02-2016, ECLI:NL:HR:2016:188, 15/03128

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 februari 2016
Datum publicatie
5 februari 2016
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:188
Formele relaties
Zaaknummer
15/03128

Inhoudsindicatie

HR verklaart het beroep in cassatie n-o.

Uitspraak

5 februari 2016

Nr. 15/03128

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 juli 2015, nr. 12/5350 WWB-V, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Groningen (nr. 12/167).

1 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft ter zake van betaling van het verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.

Ambtshalve zijn van de Raad voor rechtsbijstand gegevens verkregen omtrent het inkomen en vermogen van belanghebbende met betrekking tot het peiljaar 2013. Voorts is gebleken dat belanghebbende in het jaar 2015 een bijstandsuitkering van de gemeente Groningen heeft genoten. De griffier van de Hoge Raad heeft bij aangetekende brief van 24 augustus 2015, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, belanghebbende in de gelegenheid gesteld de specificaties van de aan hem gedane uitkeringen in de periode van 1 januari 2015 tot de dagtekening van deze brief over te leggen. Belanghebbende heeft van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Bij brief van 10 september 2015 heeft de griffier van de Hoge Raad het beroep op betalingsonmacht afgewezen. Tevens is in die brief meegedeeld dat bij niet tijdige betaling van het griffierecht het beroep in cassatie niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende vervolgens bij aangetekende brief van 21 oktober 2015, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet voldaan.

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 23 november 2015 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbende in zijn brief van 20 november 2015 – bij de Hoge Raad ingekomen op 24 november 2015 – en reeds eerder bij zijn brief van 11 september 2015 heeft aangevoerd, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.

Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

2 Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3 Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2016.