Home

Centrale Raad van Beroep, 02-10-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3134, 16/6627 WIA

Centrale Raad van Beroep, 02-10-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3134, 16/6627 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
2 oktober 2019
Datum publicatie
4 oktober 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:3134
Zaaknummer
16/6627 WIA

Inhoudsindicatie

Naar vaste rechtspraak dient als maatstaf voor de vraag of het inroepen van een niet-juridisch deskundige redelijk was als maatstaf te worden gehanteerd of een betrokkene, ten tijde van die inroeping, ervan uit mocht gaan dat de deskundige een bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijke relevante vraag. Daartoe dient in ieder geval een verband te bestaan tussen de ingeroepen deskundigheid en de specifieke vragen die in de betreffende procedure aan de orde zijn (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 april 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT4323). Gelet op de maatstaf geeft het feit dat het door [naam] ingediende verzoek tot herregistratie in het BIG-register op 30 januari 2018 door de minister voor Medische Zorg is afgewezen, als zodanig geen aanleiding de kosten van de betreffende rapporten niet in de proceskostenveroordeling te betrekken. Appellant mocht er van uit gaan dat [naam] als medisch geschoold deskundige met zijn rapporten een bijdrage zou kunnen leveren aan een voor hem gunstige uitkomst van het geschil. Dit geldt ook voor het door [naam] op 4 februari 2019 uitgebrachte rapport, dat een reactie inhoudt op het door de deskundige Vander Wurff op verzoek van de Raad uitgebrachte rapport.

Uitspraak

Datum uitspraak: 2 oktober 2019

16/6627 WIA

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 september 2016, 16/2145 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F. Jansen, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft op 14 maart 2019 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.

Per faxbericht van 14 mei 2019 heeft mr. H.K. Jap-A-Joe, als opvolgend gemachtigde, namens appellant het hoger beroep ingetrokken en aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten in beroep en hoger beroep.

Het Uwv heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen. Appellant heeft nog een reactie ingediend.

Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.

Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 14 maart 2019 geheel aan het hoger beroep van appellant is tegemoetgekomen.

Vergoeding kosten rechtsbijstand

De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor de verleende rechtsbijstand worden de proceskosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) begroot op € 1.024,- in beroep en € 512,- in hoger beroep, in totaal

€ 1.536,-

Vergoeding kosten deskundige

Appellant heeft daarnaast verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de kosten van de rapporten die dr. mr. drs. [naam] op verzoek van appellant als medisch adviseur op 18 april 2016, 18 november 2016 en 4 februari 2019 in de procedure heeft ingebracht.

Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam] niet als deskundige in de zin van het Bpb kan worden beschouwd nu hij niet is opgenomen in het BIG-register. Daarnaast heeft het Uwv gesteld dat, voor zover [naam] als deskundige dient te worden aangemerkt, de kosten van het op 4 februari 2019 opgestelde rapport niet in redelijkheid zijn gemaakt, gelet op de bevindingen van de door de Raad ingeschakelde deskundige dr. F.B. van der Wurff van 21 januari 2019. Het Uwv heeft ten slotte gewezen op het maximumuurtarief in het Besluit tarieven in strafzaken (Bts).

Naar vaste rechtspraak dient als maatstaf voor de vraag of het inroepen van een niet-juridisch deskundige redelijk was als maatstaf te worden gehanteerd of een betrokkene, ten tijde van die inroeping, ervan uit mocht gaan dat de deskundige een bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijke relevante vraag. Daartoe dient in ieder geval een verband te bestaan tussen de ingeroepen deskundigheid en de specifieke vragen die in de betreffende procedure aan de orde zijn (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 april 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT4323).

Gelet op bovenstaande maatstaf geeft het feit dat het door [naam] ingediende verzoek tot herregistratie in het BIG-register op 30 januari 2018 door de minister voor Medische Zorg is afgewezen, als zodanig geen aanleiding de kosten van de betreffende rapporten niet in de proceskostenveroordeling te betrekken. Appellant mocht er van uit gaan dat [naam] als medisch geschoold deskundige met zijn rapporten een bijdrage zou kunnen leveren aan een voor hem gunstige uitkomst van het geschil. Dit geldt ook voor het door [naam] op 4 februari 2019 uitgebrachte rapport, dat een reactie inhoudt op het door de deskundige Vander Wurff op verzoek van de Raad uitgebrachte rapport.

De Raad stelt de kosten met inachtneming van de ten tijde in geding op grond van het Bts geldende maximumuurtarieven voor het rapport van 18 april 2016 vast op (afgerond 6 uur à € 116,09 vermeerderd met btw =) € 842,81, voor het rapport van 28 november 2016 op (afgerond 4 uur à € 121,95 vermeerderd met btw =) €590,24 , en voor het rapport van 4 februari 2019 op (afgerond 2,5 uur à € 126,17 vermeerderd met btw =) € 381,66, in totaal op € 1.814,71 (inclusief btw).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.350,71.

Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van L.R. Carlier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2019.

(getekend) E.J.J.M. Weyers

(getekend) L.R. Carlier

KS