Centrale Raad van Beroep, 21-10-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3309, 18/5023 PW
Centrale Raad van Beroep, 21-10-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3309, 18/5023 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 21 oktober 2019
- Datum publicatie
- 28 oktober 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2019:3309
- Zaaknummer
- 18/5023 PW
Inhoudsindicatie
Opschorten en intrekken bijstand op basis van artikel 54 lid 1 en lid 4 PW. In redelijkheid gebruik maken van bevoegdheid tot opschorten en intrekken. Waarschuwing en in plaats van boete opgelegd in verband met ontbreken benadelingsbedrag.
Uitspraak
18 5023 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 augustus 2018, 18/1466 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 15 oktober 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. ir. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2019. Namens appellant
is verschenen mr. Maduro. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L. van den Buijs.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving met ingang van 26 januari 2016 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek heeft het college appellant bij brief van 30 oktober 2017 uitgenodigd voor een gesprek op 7 november 2017 en hem daarbij verzocht een aantal stukken, waaronder bankafschriften en bewijzen van inkomsten vanaf
1 januari 2017, mee te nemen. Appellant heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven, waarna het college bij besluit van 7 november 2017 het recht op bijstand met ingang van die datum heeft opgeschort. Bij dat besluit heeft het college appellant uitgenodigd voor een gesprek op 13 november 2017 en hem in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen. Een handhavingsmedewerker heeft deze brief persoonlijk in de brievenbus van appellant gedeponeerd.
Appellant is op 13 november 2017 wederom niet verschenen. Op 15 november 2017 heeft appellant telefonisch contact opgenomen met een medewerker van het college en medegedeeld dat hij geen uitnodigingen voor een gesprek heeft ontvangen. Vervolgens
heeft het college bij brief van 16 november 2017 medegedeeld dat de opschorting met ingang van 7 november 2017 gehandhaafd blijft, appellant uitgenodigd voor een gesprek op
21 november 2017 en hem daarbij verzocht de eerder gevraagde stukken mee te nemen.
Ook deze brief is persoonlijk in de brievenbus van appellant gedeponeerd en wel op
17 november 2016.
Appellant is wederom niet op het gesprek verschenen en heeft geen stukken overgelegd. Vervolgens heeft het college bij besluit van 21 november 2017 de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW met ingang van 7 november 2017 ingetrokken.
Bij besluit van 22 november 2017 heeft het college aan appellant een waarschuwing gegeven, omdat hij niet is verschenen op de gesprekken van 7 november 2017,
13 november 2017 en 21 november 2017 en de gevraagde stukken niet heeft overgelegd.
Bij besluit van 9 februari 2018 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 7 november 2017, 21 november 2017 en 22 november 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Opschorting en intrekking
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de PW kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten. Artikel 54, tweede lid, van de PW bepaalt dat het college aan de belanghebbende mededeling doet van de opschorting en hem uitnodigt binnen een door het college te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de PW bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant geen gehoor heeft gegeven aan de oproepen van het college en dat hij de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd.
Appellant heeft aangevoerd dat hem hiervan geen verwijt kan worden gemaakt, nu het op de weg van het college had gelegen om hem, nadat hij geen gehoor had gegeven aan de eerdere uitnodigingen, op een andere wijze, bijvoorbeeld telefonisch of per e-mail, op te roepen voor een gesprek. Het college was immers bekend met het feit dat appellant een werktraject volgde en dat hij in verband daarmee niet altijd zijn post bekeek.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van
2 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3010), ligt het niet op de weg van het college om, als een reactie op een in de brievenbus gedeponeerde schriftelijke uitnodiging uitblijft, de betrokkene op een andere wijze te benaderen. Dat appellant bezig was met een werktraject en daardoor niet altijd zijn post bekeek, brengt niet met zich mee dat het college in dit geval gehouden was appellant op een andere wijze te benaderen dan door middel van een schriftelijke uitnodiging. Het is de verantwoordelijkheid van appellant om zijn post te bekijken.
Daarnaast heeft appellant een extra herstelmogelijkheid gekregen, omdat het college appellant tweemaal de gelegenheid heeft geboden alsnog te verschijnen en de gevraagde stukken mee te nemen. Bovendien heeft appellant telefonisch contact gehad met het college waarbij gesproken is over de uitnodigingen, waardoor hij alert had moeten zijn op post van het college voor een nieuwe uitnodiging.
Wat appellant heeft aangevoerd, levert geen grond op voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting en intrekking gebruik heeft kunnen maken.
Waarschuwing
Op grond van artikel 18a, eerste lid, van de PW, voor zover hier van belang, legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting als bedoeld in
artikel 17, eerste lid, van de PW.
Ingevolge artikel 18a, derde lid, van de PW, voor zover hier van belang, legt het college, indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van artikel 18a, vierde lid, van de PW kan het college, voor zover hier van belang, afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
Op grond van artikel 2a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten kan het bestuursorgaan afzien van een bestuurlijke boete en volstaan
met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien de overtreding van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag of het benadelingsbedrag niet hoger is dan € 150,-.
Volgens artikel 2, zevende lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2017 volstaat het college met een schriftelijke waarschuwing in plaats van een boete, indien geen sprake is van een benadelingsbedrag.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door de gevraagde gegevens niet over te leggen. De beroepsgrond dat het college geen waarschuwing had kunnen opleggen, omdat appellant hiervan geen verwijt kan worden gemaakt in verband met het niet bekijken van zijn post door het volgen van een werktraject, slaagt, gelet op 4.4 en 4.5, niet.
Slot
Uit 4.1 tot en met 4.10 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van J.B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2019.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) J.B. Beerens
sg