Home

Centrale Raad van Beroep, 07-11-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3495, 18/3999 WIA

Centrale Raad van Beroep, 07-11-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3495, 18/3999 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
7 november 2019
Datum publicatie
14 november 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:3495
Zaaknummer
18/3999 WIA

Inhoudsindicatie

Extra ingekochte vakantie-uren zijn verlof in de zin van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen.

Uitspraak

18 3999 WIA

Datum uitspraak: 7 november 2019

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 13 juni 2018, 17/5966 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. K.M.J. Schrijver een verweerschrift ingediend.

Het Uwv heeft een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2019. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. van Ogtrop. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Schrijver.

OVERWEGINGEN

1.1.

Betrokkene was werkzaam als medisch secretaresse [afdeling] bij het [ziekenhuis] in ’s-Hertogenbosch (werkgever).

1.2.

Betrokkene en werkgever zijn op 22 januari 2015 overeengekomen dat betrokkene 100 extra vakantie-uren kon opnemen in de periode van 6 april 2015 tot en met 3 juli 2015. Deze vakantie-uren zouden worden verrekend met het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering over 2015. De 100 uur aan extra vakantie-uren zijn door de werkgever in december 2015 ingehouden op het loon van betrokkene, zijnde een bedrag van € 1.621,-. Op 3 februari 2016 zijn betrokkene en werkgever wederom overeengekomen dat betrokkene 100 extra

vakantie-uren kon opnemen in de periode van 1 maart 2016 tot en met 1 september 2016. In mei 2016 is hiervan 50 uur ingehouden op het loon van betrokkene, zijnde een bedrag van

€ 823,-.

1.3.

Op 6 juni 2016 heeft betrokkene zich ziek gemeld. Op 12 april 2017 heeft betrokkene een vervroegde aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering.

1.4.

Bij besluit van 23 mei 2017 heeft het Uwv aan betrokkene per 21 juni 2017 een IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend van € 1.778,67 bruto per maand, exclusief vakantiegeld. Deze uitkering is gebaseerd op een volgens opgave van de werkgever genoten jaarloon van € 30.199,58 (sv-loon) gedeeld door 261 dagen, leidend tot een (geïndexeerd) dagloon van € 117,76. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van haar uitkering omdat zij van mening was dat het dagloon te laag was vastgesteld. De door betrokkene in 2015 en 2016 opgenomen verlofuren zijn in december 2015 en in mei 2016 verrekend met haar loon, waardoor haar dagloon lager uit is gevallen dan zonder die verrekening het geval zou zijn geweest. Dit had door het Uwv met een redelijke toepassing van artikel 17 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) gecorrigeerd moeten worden.

1.5.

Bij beslissing op bezwaar van 5 oktober 2017 (bestreden besluit) is dat bezwaar ongegrond verklaard. Hierin heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat het door betrokkene opgenomen verlof niet als verlof in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, van het Dagloonbesluit beschouwd dient te worden omdat het gaat om onbetaald verlof, zodat artikel 17 van het Dagloonbesluit niet van toepassing is. Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door betrokkene ingekochte extra vakantie-uren kunnen worden aangemerkt als ‘verlof’ in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, van het Dagloonbesluit en daarmee als verlof in de zin van artikel 17 van het Dagloonbesluit zodat het Uwv dit artikel ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten. Daartoe heeft de rechtbank redengevend geacht dat betrokkene en werkgever zijn overeengekomen dat betrokkene extra vakantie-uren kon inkopen. Dat het hier gaat om onbetaald verlof is niet relevant. Uit de nota van toelichting bij het Dagloonbesluit volgt immers dat onder verlof verschillende vormen van zowel betaald als onbetaald verlof vallen.

3.1.

Het Uwv heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank dat wel sprake is van verlof in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j van het Dagloonbesluit onderschreven maar aangevoerd dat desondanks artikel 17 van het Dagloonbesluit op grond van het vierde lid buiten toepassing dient te blijven, omdat toepassing van dit artikel tot een lager dagloon zou leiden voor betrokkene.

3.2.

Betrokkene heeft aangevoerd dat haar inkomen in het refertejaar verhoogd dient te worden met de bedragen voor de ingehouden vakantie-uren zodat daardoor de bedoeling van artikel 17 van het Dagloonbesluit, het voorkomen van een negatief effect op het maandloon als gevolg van verlof, op een redelijke wijze wordt toegepast. Nu het eerste en tweede lid van artikel 17 geen soelaas bieden omdat dit geen hoger dagloon op zou leveren dient aansluiting te worden gezocht bij het derde lid van artikel 17, door uit te gaan van het overeengekomen loon in die maanden, waarbij de totale eindejaarsuitkering van december 2015 moet worden opgeteld. Daarvoor heeft betrokkene verwezen naar de uitspraak van de Raad van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1955.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Aan de orde is de vraag of het Uwv het dagloon van betrokkene te laag heeft vastgesteld. Nu ter zitting tussen partijen is komen vast te staan dat de inhouding op het loon in verband met de in 2016 aangekochte 50 extra vakantie-uren in mei 2016 geen dagloonverlagend effect heeft, spitst het geschil zich toe op de vraag of en hoe het Uwv toepassing had moeten geven aan artikel 17 van het Dagloonbesluit ten aanzien van de in december 2015 ingehouden vakantie-uren.

4.2.1.

Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j van het Dagloonbesluit, zoals dat luidde ten tijde in geding, wordt onder verlof verstaan het tussen werkgever en werknemer voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd overeengekomen tijdvak waarin de werknemer geen arbeid jegens de werkgever verricht (…).

4.2.2.

Artikel 17, eerste lid, van het Dagloonbesluit luidde ten tijde in geding voor zover hier van belang als volgt:

1. Indien de werknemer in een aangiftetijdvak in de referteperiode geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof (...) wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 16, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten bij dezelfde werkgever in het laatste aan dat verlof (…), voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheid zich niet heeft voorgedaan en waarin de werknemer het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.

2. Indien er geen voorafgaand aangiftetijdvak als bedoeld in het eerste lid is, wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 16, eerste lid, het loon in aanmerking genomen bij dezelfde werkgever over het aangiftetijdvak direct na afloop van dat verlof of die ziekte (…).

3. Indien er geen aangiftetijdvak is als bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt voor ieder in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak waarin door de werknemer geen of minder loon is genoten in verband met de in het eerste lid genoemde omstandigheden, bij de berekening van het dagloon het per aangiftetijdvak geldende overeengekomen loon in aanmerking genomen.

4. Dit artikel blijft buiten toepassing indien:

a. de toepassing van dit artikel leidt tot een lager dagloon (…).

4.3.

Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen was ten aanzien van de in december 2015 ingehouden vakantie-uren sprake van verlof in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j van het Dagloonbesluit. De overwegingen van de rechtbank zoals hiervoor onder 2 weergegeven worden onderschreven. Dit betekent dat voor de maand december 2015 met toepassing van artikel 17 van het Dagloonbesluit moet worden bezien of een, en zo ja welk, vervangend tijdvak dient te worden vastgesteld.

4.4.

Niet in geschil is dat de voor betrokkene geldende referteperiode loopt van 1 juni 2015 tot 1 juni 2016 en dat binnen deze referteperiode in november 2015, de maand voorafgaand aan de inhouding van de vakantie-uren in december 2015, geen sprake was van een inhouding van verlofuren. Op grond van de hoofdregel van artikel 17, eerste lid, van het Dagloonbesluit dient november 2015 dan ook als vervangend tijdvak te gelden. Hieruit vloeit voort dat het tweede en derde lid in dit geval niet meer aan de orde kunnen komen. Het standpunt van betrokkene dat op grond van het derde lid, het overeengekomen loon als uitgangspunt zou moeten worden genomen kan dan ook niet worden gevolgd.

4.5.

Toepassing van het eerste lid in het geval van betrokkene leidt tot het volgende. Betrokkene heeft in december 2015 blijkens de polisadministratie van de werkgever een sv-loon ontvangen, inclusief eindejaarsuitkering, van € 2.838,- en in november 2015 een (lager) sv-loon van € 2.341,-. Nu de vervanging van het loon in december 2015 door dat van november 2015 daarom zou leiden tot een lager dagloon heeft het Uwv zich in hoger beroep terecht op het standpunt gesteld dat artikel 17 van het Dagloonbesluit op grond van het vierde lid buiten toepassing moet blijven. Een situatie zoals aan de orde in de door betrokkene genoemde uitspraak van de Raad van 18 mei 2016 doet zich in dit geval niet voor. Aan die uitspraak valt dan ook niet te ontlenen dat het Uwv op dit punt een onjuist besluit heeft genomen.

4.6.

Voor zover betrokkene heeft betoogd dat een redelijke toepassing van de bedoeling van artikel 17 aanleiding zou moeten geven tot een ophoging van het in december 2015 genoten sv-loon met de niet uitbetaalde vakantie-uren is geen aanknopingspunt te vinden in de tekst van artikel 17 van het Dagloonbesluit. Dit artikel biedt uitsluitend ruimte voor het vervangen van een tijdvak waarin minder loon is genoten door een ander tijdvak binnen de referteperiode.

4.7.

Het Uwv heeft, gelet op het voorgaande, bij het bestreden besluit, zij het op onjuiste gronden, een juiste toepassing gegeven aan artikel 17 van het Dagloonbesluit zodat er geen aanleiding is om te concluderen dat het dagloon onjuist is vastgesteld.

4.8.

De overwegingen 4.3 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtsgevolgen zullen in stand worden gelaten nu het Uwv in hoger beroep een juiste motivering aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd.

5. Aanleiding bestaat om, nu het Uwv pas in hoger beroep het bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd, het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 2.048,- voor in beroep en hoger beroep verleende rechtsbijstand en € 29,66 voor reiskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

vernietigt de aangevallen uitspraak;

-

verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 5 oktober 2017;

-

bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

-

veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 2.077,66;

-

bepaalt dat het Uwv aan betrokkene het in beroep betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en T. Dompeling en M.E. Fortuin als leden, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2019.

(getekend) H.G. Rottier

(getekend) E. Diele

OS