Home

Centrale Raad van Beroep, 18-05-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1955, 14-6974 WIA

Centrale Raad van Beroep, 18-05-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1955, 14-6974 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
18 mei 2016
Datum publicatie
30 mei 2016
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2016:1955
Zaaknummer
14-6974 WIA
Relevante informatie
Dagloonbesluit werknemersverzekeringen [Tekst geldig vanaf 02-08-2022 tot 01-01-2025], Dagloonbesluit werknemersverzekeringen [Tekst geldig vanaf 02-08-2022 tot 01-01-2025] art. 6

Inhoudsindicatie

Tekst van artikel 6 Dagloonbesluit, zoals dat met ingang van 1 juni 2013 in werking is getreden, bevat uitzondering op artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit. Strekt ertoe te voorkomen dat werknemer, door tijdens ziekte geen of minder uitbetaald loon, daardoor ook een lagere uitkering zou ontvangen. Regulier loon. Anders dan de rechtbank heeft gedaan, dient ook in het refertejaar genoten extra salaris, zoals eindejaarsuitkering, in dagloon te worden betrokken. Vernietiging aangevallen uitspraak en vaststelling dagloon op € 189,41.

Uitspraak

14/6974 WW, 15/1171 WW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep en op het incidenteel hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 december 2014, 13/7337 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)

[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

Datum uitspraak: 18 mei 2016

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. G. Wind, advocaat, een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.

Appellant heeft gereageerd op het verweerschrift en de gronden van incidenteel hoger beroep van betrokkene.

Appellant heeft enkele vragen van de Raad beantwoord.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door

mr. Wind.

OVERWEGINGEN

1.1.

Betrokkene is bij besluit van 11 juni 2013 met ingang van 3 juni 2013 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het dagloon is daarbij vastgesteld op € 169,89.

1.2.

Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 juni 2013. De gronden van zijn bezwaar hebben zich daarbij uitsluitend gericht tegen de hoogte van het dagloon, dat naar zijn mening hoger had moeten zijn.

1.3.

Bij besluit van 5 november 2013 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 11 juni 2013 herroepen, zelf in de zaak voorzien door het dagloon vast te stellen op € 183,76 en bepalingen gegeven ten aanzien van de proceskosten en het griffierecht. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat, naar tussen partijen niet in geschil is, de referteperiode liep van mei 2012 tot en met april 2013. Appellant is terecht uitgegaan van het in deze periode volgens de polisadministratie (Suwinet) door de werkgever verantwoorde sv-loon. Appellant heeft echter naar het oordeel van de rechtbank een onjuiste toepassing gegeven aan artikel 6 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit). In verband daarmee heeft de rechtbank het dagloon gecorrigeerd.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep de juistheid betwist van de uitleg die de rechtbank heeft gegeven aan artikel 6 van het Dagloonbesluit en vastgehouden aan het door hem vastgestelde dagloon van € 169,89.

3.2.

Betrokkene heeft in hoger beroep een iets hoger dagloon bepleit dan door de rechtbank vastgesteld. Hij heeft daartoe een vijftal berekeningen overgelegd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1.

In artikel 44 van de WW is bepaald dat de uitkering op grond van hoofdstuk II van de WW wordt berekend naar het dagloon.

4.1.2.

Artikel 45 van de WW is per 1 juni 2013 gewijzigd. Vanaf die datum tot 1 juli 2015 luidde dit artikel:

1. Voor de berekening van de uitkering waarop op grond van dit hoofdstuk recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, is ingetreden, verdiende in de dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden, onder meer wanneer de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, korter heeft geduurd dan het jaar, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld.

4.1.3.

Met ingang van 1 juni 2013 is het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen ingetrokken en is het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) in werking getreden. In het Dagloonbesluit was ten tijde en voor zover hier van belang bepaald:

Artikel 2. Refertejaar voor ZW en WW

1. Onder refertejaar wordt in dit hoofdstuk de periode verstaan van een jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte of het arbeidsurenverlies is ingetreden.

Artikel 3. Loonbegrip voor ZW en WW

1. Onder loon wordt in dit hoofdstuk verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv, genoten in het refertejaar uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek of werkloos is geworden (…).

Artikel 4. Algemene bepalingen over het loon voor ZW en WW

1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.

2. Onder loon als bedoeld in artikel 3 wordt mede begrepen loon uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek of werkloos is geworden (…), waarvan de werknemer aantoont dat dit in het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden.

Artikel 5. Dagloon voor ZW en WW

1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de ZW en WW is de uitkomst van de volgende berekening:

[(A-B) x 108/100 + C] / D

waarbij:

A staat voor het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;

B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in het refertejaar heeft genoten;

C staat voor het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en

D staat voor 261 dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek of werkloos is geworden is aangevangen na aanvang van het refertejaar, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van het refertejaar.

Artikel 6 Loon in geval van ziekte of verlof tijdens een dienstbetrekking

1. Indien de werknemer in een aangiftetijdvak geen loon of minder loon heeft genoten (…) omdat hij de bedongen arbeid niet heeft verricht in verband met ziekte, wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 5, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten in dezelfde dienstbetrekking in het laatste aan (…) die ziekte, voorafgaande en volledig in het refertejaar gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheid zich niet heeft voorgedaan. (…)

4. Dit artikel blijft buiten toepassing indien;

a. de toepassing van dit artikel leidt tot een lager dagloon (…)

4.1.4.

In artikel 33a, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen is voor zover van belang bepaald:

De gegevens, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen worden verkregen, worden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet verkregen van de in het eerste lid genoemde uitkeringsgerechtigden, voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 (…), tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

4.2.

Wat er in de relevante aangiftetijdvakken in het refertejaar is genoten aan loon wordt door het Uwv in beginsel vastgesteld aan de hand van de bedragen die door de werkgever zijn aangegeven en die met die aangifte in die polisadministratie zijn vastgelegd. Uit vaste rechtspraak (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2012:BX5848, ECLI:NL:CRVB:2014:631 en ECLI:NL:CRVB:2015:2789) volgt dat het Uwv mag uitgaan van de gegevens uit de polisadministratie, tenzij noodzakelijke gegevens ontbreken of wordt aangetoond dat deze gegevens onjuist zijn. Voor zover betrokkene heeft bedoeld te stellen dat de gegevens uit de polisadministratie onjuistheden bevatten is betrokkene er niet in geslaagd dit aan te tonen. Hierna wordt daarom uitgegaan van de volgende gegevens.

4.3.

Uit de polisadministratie komt naar voren dat de werkgever van betrokkene over de in het refertejaar gelegen aangiftetijdvakken van een maand de volgende bedragen als sv-loon heeft verantwoord:

- mei 2012 € 7.043,38

- juni 2012 € 3.428,16

- juli 2012 € 3.436,80

- augustus 2012 € 4.766,88

- september 2012 € 2.918,59

- oktober 2012 € 2.918,59

- november 2012 € 2.510,93

- december 2012 € 5.456,61

- januari 2013 € 2.255,83

- februari 2013 € 2.255,83

- maart 2013 € 2.681,18

- april 2013 € 3.270,18.

4.4.

Uit de polisadministratie blijkt ook dat in het genoten sv-loon zijn begrepen (i) over mei 2012 € 3.615,12 vakantietoeslag, (ii) over augustus 2012 € 1.371,66 extra periodiek salaris en (iii) over december 2012 € 3.344,04 extra periodiek salaris.

4.5.

In de polisadministratie is verder vermeld dat in de maanden augustus 2012 tot en met maart 2013 sprake is geweest van een incidentele inkomstenvermindering wegens ziekte.

4.6.

In de overgelegde salarisspecificaties zijn de extra betaalde bedragen in augustus 2012 en in december 2012 verantwoord als bindingstoelage onderscheidenlijk als 7,4% eindejaarsuitkering. Daaruit blijkt ook dat over de maanden augustus 2012 tot en met maart 2013 een tot 30% oplopende korting op het maandloon van betrokkene is toegepast omdat betrokkene van eind augustus 2012 tot en met eind maart 2013 ziek is geweest. In de maanden mei tot en met juli 2012 en in de maand april 2013 is betrokkene niet ziek geweest en over deze maanden heeft hij zijn normale – ongekorte – maandloon ontvangen.

4.7.

Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de wijze waarop, gelet op de periode waarin betrokkene in verband met zijn ziekte minder loon heeft ontvangen, toepassing moet worden gegeven aan artikel 6 van het Dagloonbesluit.

4.8.

Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat over de gehele periode van augustus 2012 tot en met maart 2013 waarin in verband met ziekte minder loon is ontvangen ófwel het eerste ófwel het vierde lid van artikel 6 van het Dagloonbesluit moet worden toegepast. Volgens appellant leidt toepassing van het eerste lid hier tot het gunstigste resultaat voor betrokkene en heeft hij dit daarom toegepast. Appellant heeft in zijn berekening over de maanden augustus 2012 tot en met maart 2013 het loon van juli 2012 ter hoogte van

€ 3.436,80 in aanmerking genomen en heeft de bindingstoelage en de eindejaarsuitkering geheel buiten beschouwing gelaten. Betrokkene heeft zich achter de benadering van de rechtbank gesteld, volgens welke per aangiftetijdvak moet worden bezien of het eerste of het vierde lid van artikel 6 moet worden toegepast, maar is daarbij op onderdelen wel tot een iets andere uitwerking gekomen dan de rechtbank. Naar aanleiding hiervan wordt het volgende overwogen.

4.9.

De tekst van artikel 6 van het Dagloonbesluit, zoals dat met ingang van 1 juni 2013 in werking is getreden, bevat een uitzondering op artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit en moet zo worden verstaan dat per aangiftetijdvak waarin in verband met ziekte minder loon is betaald, moet worden beoordeeld of toepassing van artikel 6, eerste lid, van het Dagloonbesluit tot een gunstiger uitkomst leidt. Daarbij moet acht worden geslagen op de strekking van dat artikel, zoals die door de wetgever tot uitdrukking is gebracht. Aan de nota van toelichting (Stb. 2013, 185) wordt het volgende ontleend:

“Als tijdens een periode van ziekte (…) in het refertejaar niet het volledige loon wordt betaald en ook geen uitkering wordt genoten uit hoofde van de dienstbetrekking, zou over die periode slechts dat lagere loon of geen loon worden meegenomen in de dagloonberekening. Dit zou een negatief effect hebben op de hoogte van een latere uitkering. Om dit te voorkomen is voor een afwijkende benadering gekozen. Gedurende de periode waarin als gevolg van ziekte (…) minder of geen loon wordt genoten, wordt rekening gehouden met het loon in dezelfde dienstbetrekking in het daaraan voorafgaande aangiftetijdvak. Het gaat hierbij om volledig binnen het refertejaar vallende tijdvakken en bovendien moet de werknemer ook het hele aangiftetijdvak bij de werkgever in dezelfde dienstbetrekking hebben gestaan. Bij de loonaangifte maakt de werkgever kenbaar dat hij wegens ziekte (…) het loon niet of niet volledig heeft betaald.”

en

“Toepassing van dit artikel beoogt te voorkomen dat de werknemer een uitkering naar een lager dagloon ontvangt (…) als gevolg van ziekte. Indien toepassing van dit artikel zou leiden tot een lager dagloon dan zonder toepassing van dit artikel, blijft het artikel buiten toepassing. (…)”.

Met deze per 1 juli 2015 door de wetgever geschrapte uitzonderingsbepaling “werd beoogd dat bij de dagloonvaststelling werd uitgegaan van het loon dat een werknemer zou hebben verdiend als hij niet ziek was geweest” (aldus de nota van toelichting bij het Besluit van

9 april 2015, Stb. 2015, nr. 152).

4.10.

Uit 4.9 volgt dat de ten tijde hier van belang geldende tekst van artikel 6 van het Dagloonbesluit ertoe strekte te voorkomen dat een werknemer die tijdens een periode van ziekte geen loon of niet zijn volledige loon doorbetaald krijgt daardoor ook een lagere uitkering zou ontvangen. Gelet op deze strekking dient artikel 6, eerste lid, hier alleen te worden toegepast ten aanzien van het reguliere loon, in dit geval het maandloon, waarop over de maanden augustus 2012 tot en met maart 2013 wegens ziekte een korting is toegepast. Anders dan de rechtbank heeft gedaan, dient ook in het refertejaar genoten extra periodiek salaris dat niet wegens ziekte is verminderd, zoals in dit geval de bindingstoelage en de eindejaarsuitkering, in de vaststelling van het dagloon te worden betrokken. Immers, alleen ten aanzien van het reguliere loon doet zich het probleem voor waarvoor artikel 6 van het Dagloonbesluit een oplossing beoogde te geven. Met het slechts vervangen van het gekorte maandloon door het laatste voor de ziekte genoten maandloon en het buiten beschouwing laten van de bindingstoelage en de eindejaarsuitkering die in het refertejaar volledig aan betrokkene zijn uitbetaald, wordt aan de strekking van het hier van toepassing zijnde artikel 6 van het Dagloonbesluit en aan artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit onvoldoende recht gedaan. Een en ander betekent dat met toepassing van artikel 6, eerste lid, over de maanden augustus 2012 tot en met maart 2013 het loon over maand juli 2012, het laatste aangiftetijdvak voorafgaand aan de ziekte, van € 3.436,80 in aanmerking moet worden genomen. Door artikel 6, eerste lid, in deze acht aangiftetijdvakken zo toe te passen wordt een verlagend effect van de korting op het maandloon van betrokkene wegens ziekte op het dagloon vermeden. Met inachtneming van artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit dient daar voor de maand augustus 2012 de bindingstoelage van € 1.371,66 bij opgeteld te worden en voor de maand december 2012 de eindejaarsuitkering van € 3.344,04. De voor die maanden in aanmerking te nemen bedragen komen dan op onderscheidenlijk € 4.808,46 en

€ 6.780,84.

4.11.

Uitgaande van het voorgaande wordt het dagloon van de WW-uitkering van betrokkene als volgt berekend:

- mei 2012 € 7.043,38

- juni 2012 € 3.428,16

- juli 2012 € 3.436,80

- augustus 2012 € 4.808,46

- september 2012 € 3.436,80

- oktober 2012 € 3.436,80

- november 2012 € 3.436,80

- december 2012 € 6.780,84

- januari 2013 € 3.436,80

- februari 2013 € 3.436,80

- maart 2013 € 3.436,80

- april 2013 € 3.270,18

------------- +

Totaal € 49.388,62

- Vakantietoeslag € 3.615,12

--------------- -

€ 45.773,50

108/100 x € 45.773,50 = € 49.435,38

Het dagloon komt daarmee op € 49.435,38 : 261 = € 189,41. Dit is hoger dan het door de rechtbank vastgestelde dagloon.

4.12.

Uit 4.1 tot en met 4.11 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en het incidenteel hoger beroep wel. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd voor zover de rechtbank het dagloon heeft vastgesteld op € 183,76. Het dagloon zal worden vastgesteld op € 189,41.

5. Betrokkene heeft gevraagd om appellant te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente. Dit verzoek wordt toegewezen. De wettelijke rente zal moeten worden berekend zoals in de uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958 is uiteengezet.

6. Er bestaat aanleiding om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 992,- aan kosten van rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het dagloon is vastgesteld op

€ 183,76;

-

stelt het dagloon van de WW-uitkering van betrokkene vast op € 189,41 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 5 november 2013;

-

bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

-

veroordeelt appellant tot vergoeding van wettelijke rente zoals in onderdeel 9 van deze uitspraak aangegeven;

-

veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 992,-.

Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en C.C.W. Lange en

A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016.

(getekend) G.A.J. van den Hurk

(getekend) J.C. Borman

GdJ