Home

Centrale Raad van Beroep, 28-02-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:673, 16/7055 WIA

Centrale Raad van Beroep, 28-02-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:673, 16/7055 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 februari 2019
Datum publicatie
5 maart 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:673
Zaaknummer
16/7055 WIA

Inhoudsindicatie

WIA-uitkering terecht beëindigd. Voldoende zorgvuldig medisch onderzoek. De verzekeringsarts heeft zijn bevindingen inzichtelijk en begrijpelijk gemotiveerd. Geen medische noodzaak voor een urenbeperking. Voldoende overtuigend gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies in overeenstemming is met de belastbaarheid van appellante. Het is voldoende wanneer ten minste één arbeidsplaats aan de eis van de juiste minimale urenomvang voldoet. Nu bij de aan appellante voorgehouden functie machinebediende (SBC-code 271093) sprake is van één arbeidsplaats met een omvang van 32 uur per week, heeft het Uwv de urenomvang van die functie terecht bepalend geacht en is er terecht geen reductiefactor toegepast.

Uitspraak

16 7055 WIA

Datum uitspraak: 28 februari 2019

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van

12 oktober 2016, 16/371 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.C. Walker, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met daarbij gevoegd een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 december 2016.

Appellante heeft nadien de beroepsgronden aangevuld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2019. Voor appellante is verschenen mr. Walker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante heeft zich in 2009 ziek gemeld voor haar werkzaamheden van administratief medewerkster voor 32 uur per week. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante per einde wachttijd, 20 juni 2011, geen recht is ontstaan op een

WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.

1.2.

Op 4 augustus 2014 heeft appellante zich opnieuw ziek gemeld. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 24 september 2014 aan appellante met ingang van 9 november 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 39,84%. De einddatum van de loongerelateerde

WGA-uitkering is bepaald op 16 juli 2015.

1.3.

Op 20 januari 2015 heeft appellante zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld vanwege pijnklachten aan haar rechterhand, psychische klachten en vermoeidheidsklachten. Bij besluit van 23 maart 2015 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij na een herbeoordeling minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht, en dat haar WGA-uitkering wordt beëindigd per

17 juli 2015. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van respectievelijk 11 en 18 maart 2015 ten grondslag.

1.4.

Naar aanleiding van een verzoek om herbeoordeling per 1 februari 2015, heeft het Uwv bij besluit van 4 november 2015 vastgesteld dat appellante vanaf 17 juli 2015 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Aan dit besluit liggen rapporten ten grondslag van een arts, voor akkoord getekend door een verzekeringsarts, en een arbeidsdeskundige van respectievelijk 4 september en 21 oktober 2015 ten grondslag.

1.5.

Het tegen de besluiten van 23 maart 2015 en 4 november 2015 ingediende bezwaar is door het Uwv bij besluit van 14 december 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 november 2015 en het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 november 2015.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen onjuist of volledig is. De informatie van de behandelend sector is meegenomen in de beoordeling. De handklachten en de vermoeidheidsklachten zijn onderkend en hebben geleid tot het aannemen van beperkingen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling per 17 juli 2015. Overwogen is dat wijzigingen in de belastbaarheid van na die datum, bijvoorbeeld als gevolg van de operatie op

10 november 2015, niet in de beoordeling kunnen worden meegenomen. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen, wordt appellante in staat geacht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het hand- en vingergebruik ten onrechte niet meer beperkt heeft geacht dan de verzekeringsarts heeft gedaan, terwijl in de periode tussen de onderzoeken de diagnose carpaal tunnel syndroom (CTS) is gesteld. Ook is appellante van mening dat niet het volledige dagverhaal bij de beoordeling is betrokken. Alleen de qua energie gunstige gegevens zijn in de overwegingen meegenomen. Dit acht appellante niet zorgvuldig. Ten aanzien van de functie van keukenverkoper (SBC-code 517061) heeft appellante aangevoerd dat niet duidelijk is of de belasting op het aspect tillen binnen haar mogelijkheden blijft. In deze functie moet, niet dagelijks, eenmaal ongeveer vijf kilo getild worden, waarbij is opgemerkt “doos kopieerpapier”. Appellante betwist dat een doos kopieerpapier ongeveer vijf kilo weegt en stelt dat de gegevens in het CBBS op dit punt onvoldoende duidelijk zijn. Ten slotte heeft appellante haar bezwaren tegen de urenomvang van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies herhaald.

3.2.

Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

In geschil is de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 17 juli 2015 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.

4.2.

Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn bevindingen inzichtelijk en begrijpelijk heeft gemotiveerd. In het in hoger beroep ingezonden rapport van 5 december 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat de arm- en handklachten van appellante bekend waren en dat hiermee rekening is gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid. Dat nadien een diagnose bekend is geworden maakt de klachten niet erger. Een diagnose op zich geeft geen aanleiding tot het wijzigen van de beperkingen. Verder stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op het hoger beroep van appellante dat een urenbeperking gebaseerd moet zijn op medische problematiek. Een dagverhaal wordt in samenhang met de medische gegevens gebruikt om de claim van een urenbeperking te wegen. Onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 november 2015, waarin is toegelicht dat noch uit energetisch of preventief oogpunt, noch vanwege beperkte beschikbaarheid reden bestaat voor een urenbeperking, handhaaft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het standpunt dat er geen medische noodzaak is voor een urenbeperking. Dit toereikend gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt onderschreven. Hieraan wordt toegevoegd dat niet is gebleken dat het dagverhaal onjuistheden bevat.

4.3.

Voorts wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat, uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde beperkingen, het Uwv voldoende overtuigend heeft gemotiveerd dat de belasting in de voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gebruikte functies in overeenstemming is met de belastbaarheid van appellante. Er is geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het in de functie keukenverkoper vermelde gewicht van vijf kilo bij het aspect tillen. Het enkele feit dat de term ‘doos’ en niet de term ‘pak’ wordt gebruikt is daarvoor onvoldoende.

4.4.1.

Ook het oordeel van de rechtbank betreffende de arbeidskundige beoordeling van het bestreden besluit voor zover dat ziet op het gebruik van de reductiefactor wordt onderschreven.

4.4.2.

In artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit beleidsregels uurloonschatting 2008, is bepaald dat de urenomvang van de aan de schatting ten grondslag gelegde arbeid per SBC-code wordt gesteld op de grootste urenomvang van de binnen de SBC-code geselecteerde functies. Een vergelijkbare bepaling was eerder neergelegd in artikel 3, tweede lid, aanhef en ander a, van het Besluit beleidsregels uurloonschatting 2004. Over deze eerdere bepaling is geoordeeld dat deze niet in strijd was met het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad uitspraak van 8 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BQ0772. Er is geen aanleiding om ten aanzien van de vergelijkbare bepaling van het Besluit beleidsregels uurloonschatting 2008 tot een ander oordeel te komen. Het is voldoende wanneer ten minste één arbeidsplaats aan de eis van de juiste minimale urenomvang voldoet. Nu bij de aan appellante voorgehouden functie machinebediende (SBC-code 271093) sprake is van één arbeidsplaats met een omvang van 32 uur per week, heeft het Uwv de urenomvang van die functie terecht bepalend geacht en is er terecht geen reductiefactor toegepast.

4.5.

Uit wat is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2019.

(getekend) A.I. van der Kris

(getekend) S.L. Alves

md