Centrale Raad van Beroep, 06-03-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:815, 16/5653 WIA
Centrale Raad van Beroep, 06-03-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:815, 16/5653 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 6 maart 2019
- Datum publicatie
- 18 maart 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2019:815
- Zaaknummer
- 16/5653 WIA
Inhoudsindicatie
Verzoek om herbeoordeling. Vaststelling mate van arbeidsongeschiktheid op 42,92%. Geen wijziging toegekende WIA-uitkering. Herhaling grond in hoger beroep. Maatmanomvang. Geen medische afzakker. Geen urenbeperking.
Uitspraak
16 5653 WIA
Datum uitspraak: 6 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 juli 2016, 15/5120 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. ’t Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. K.U.J. Hopman, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld, aanvullende gronden en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op de nadere stukken gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hopman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
E.C. van der Meer.
OVERWEGINGEN
Appellante is vanaf 7 november 2005 werkzaam geweest als medewerkster op een makelaarskantoor, aanvankelijk voor 40 uur per week. Het dienstverband is met ingang van 1 oktober 2008 gewijzigd in 32 uur per week. Op 5 augustus 2009 is appellante met haar werkgever overeengekomen dat na haar verlofperiode het arbeidscontract wordt gewijzigd in 24 uur per week. Na een confrontatie met haar werkgever is het dienstverband met ingang van 31 maart 2010 beëindigd en is aan haar een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit die situatie heeft appellante zich op 15 juli 2010 ziek gemeld wegens rugklachten. Met ingang van 1 mei 2012 is appellante gaan werken als administratief medewerker jeugdgezondheidszorg, in een omvang van 20 uur per week.
Appellante is met ingang van 1 november 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij beslissing op bezwaar van 31 mei 2013 is het dagloon verhoogd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 41,19%. Bij besluit van 15 juli 2013 is met ingang van 17 september 2013 de loongerelateerde WGA-uitkering omgezet in een loonaanvullingsuitkering.
Met een door het Uwv op 26 februari 2015 ontvangen verzoek heeft appellante verzocht om een herbeoordeling omdat bij haar de ziekte van Bechterew is vastgesteld. In verband met dit verzoek is appellante op 17 maart 2015 onderzocht door een verzekeringsarts die in een rapport van dezelfde datum tot de conclusie is gekomen dat appellante als gevolg van enkele aandoeningen en medische ingrepen beperkingen heeft. Deze beperkingen heeft hij weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 maart 2015. Vervolgens is een arbeidsdeskundige in een rapport van 30 maart 2015 tot de conclusie gekomen dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk van medewerker makelaarskantoor maar nog wel geschikt voor een vijftal andere functies. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft zij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 42,92%. Bij besluit van 31 maart 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat de aan appellante toegekende WIA-uitkering niet wijzigt.
In bezwaar heeft appellante onder meer gesteld dat zij meer beperkt is en daarom in aanmerking wil komen voor een urenbeperking. Ze acht de geselecteerde functies niet geschikt en is van mening dat de omvang van de maatman op 40 uur moet worden gesteld omdat zij op grond van medische redenen destijds minder is gaan werken.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in zijn rapport van 14 augustus 2015 tot de conclusie gekomen dat appellante meer beperkingen heeft dan in de FML van 17 maart 2015 zijn vastgesteld. Hij acht appellante meer beperkt te voor staan en daarnaast dient appellante, evenals in 2012, beperkt te worden geacht voor deadlines en storingen/onderbrekingen. Op 14 augustus 2015 heeft hij de FML dienovereenkomstig aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in een rapport van 21 augustus 2015 tot de conclusie gekomen dat twee van de vijf geselecteerde functies wegens de aangepaste FML niet meer geschikt zijn voor appellante. Op basis van de drie resterende functies heeft zij de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 42,91%. Met de vastgestelde maatmanomvang, gebaseerd op een werkweek van 24 uur, en het maatmaninkomen heeft deze arbeidsdeskundige zich kunnen verenigen. Bij besluit van 9 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
In beroep heeft appellante herhaald dat zij meer beperkingen heeft, niet geschikt is voor de functies die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit en de maatmanomvang onjuist is vastgesteld. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante medische informatie ingebracht uit de behandelend sector.
Het Uwv heeft in beroep rapporten van 6 januari 2016 en 1 juni 2016 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, alsmede een rapport van 19 februari 2016 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd.
3. De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft gemotiveerd weergegeven waarom geen urenbeperking is opgenomen in de FML en de rechtbank heeft de rapporten van deze arts inzichtelijk en zorgvuldig geacht. Appellante heeft geen actuele informatie overgelegd waaruit blijkt dat te weinig beperkingen zijn aangenomen. Van een zogenoemde medische afzakker is geen sprake. In het dossier bevindt zich geen informatie waaruit blijkt dat appellante op advies van haar behandelend artsen destijds minder uren is gaan werken. Voorts is geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen geschikt zijn voor appellante en dat de maatmanomvang, overeenkomstig de polisadministratie, terecht is vastgesteld op 24 uur per week.
In hoger beroep heeft appellante haar gronden herhaald. Zij blijft van mening dat de maatmanomvang onjuist is vastgesteld, dat sprake is van een medische afzakker en een urenbeperking is aangewezen.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid dient volgens vaste rechtspraak in beginsel als maatman te worden aangemerkt degene die dezelfde arbeid verricht als de verzekerde laatstelijk heeft verricht voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV8699).
Deze hoofdregel lijdt uitzondering als de (omvang van de) laatstelijk verrichte arbeid of het daarmee verdiende loon geen juiste maatstaf (meer) oplevert bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid, bijvoorbeeld omdat sprake is van een zogeheten medische afzakker.
Van een medische afzakker is sprake als een betrokkene ten gevolge van ziekte of gebrek (tijdelijk) lager beloond werk gaat doen of om medische redenen de arbeidsurenomvang terugbrengt zonder zich ziek te melden. Als een betrokkene later uitvalt uit dit lager betaalde werk en dan pas een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt, kan in zo’n geval het voorlaatste werk als uitgangspunt worden genomen. Daarbij is van belang dat een betrokkene als gevolg van een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken, bijvoorbeeld op advies van of in overleg met zijn behandelend arts of bedrijfsarts. Het vereiste van een voldoende specifieke medische onderbouwing, alvorens een medische afzakker kan worden aangenomen, is verankerd in vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2938). Zoals ter zitting door appellante is erkend, is destijds geen medisch advies gegeven tot vermindering van werkuren. De voorhanden gegevens uit 2007 en latere jaren over haar klachten, revalidatietraject en verdere behandelingen geven geen enkele indicatie voor het standpunt dat de wijziging in arbeidsuren van appellante in 2008 en 2009 op medische instigatie tot stand is gekomen, zodat er geen aanleiding is de vastgestelde maatman onjuist te achten. Dat de later vastgestelde ziekte van Bechterew een mogelijke verklaring is voor haar klachten in 2008, zoals appellante stelt, leidt, wat daar ook van zij, niet tot een ander oordeel, aangezien dat er niet aan afdoet dat zij niet aan het genoemde criterium voor het aannemen van een medische afzakker voldoet. Het Uwv is dan ook terecht uitgegaan van een maatmanomvang van 24 uur per week, zijnde de omvang van het dienstverband laatstelijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid.
Appellante wordt evenmin gevolgd in haar standpunt dat de verzekeringsartsen bij de herbeoordeling ten onrechte geen urenbeperking hebben aangenomen. Uitgaande van de gestelde diagnose Bechterew en de overige bekende aandoeningen van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende de vastgestelde beperkingen gemotiveerd. Uit de opgestelde rapporten blijkt dat de verzekeringsartsen appellante hebben onderzocht, de ingezonden medische gegevens kenbaar bij de beoordeling hebben betrokken en daarbij eveneens aandacht hebben besteed aan de door haar geuite klachten en ervaren beperkingen in de dagelijkse praktijk van werk en privé. Met inachtneming van de vastgestelde beperkingen in de FML zijn er geen aanknopingspunten om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in de conclusie dat een urenbeperking niet is aangewezen. Uit de brief van de reumatoloog van 11 januari 2015 en de daarbij gevoegde gegevens kan evenmin de noodzaak voor een urenbeperking worden afgeleid. Gelet op de belastende factoren van de geselecteerde functies heeft dit oordeel tot gevolg dat evenmin aanleiding bestaat ervan uit te gaan dat appellante niet geschikt zou zijn voor de geselecteerde voorbeeldfuncties gedurende hele werkdagen.
Wat in 5.1 tot en met 5.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en J.S. van der Kolk en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) W.M. Swinkels