Home

Centrale Raad van Beroep, 13-05-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1095, 20-1094 WMO15-VV

Centrale Raad van Beroep, 13-05-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1095, 20-1094 WMO15-VV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
13 mei 2020
Datum publicatie
15 mei 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:1095
Zaaknummer
20-1094 WMO15-VV

Inhoudsindicatie

Geen zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Volgens de gedingstukken heeft het college een aanbieder gevonden die de ondersteuning in natura aan verzoekster kan bieden, zo nodig met de inzet van een Pools sprekende tolk. De voorzieningenrechter is niet gebleken van dringende redenen die maken dat deze oplossing gedurende de bodemprocedure niet van verzoekster kan worden gevergd. Verzoek afgewezen.

Uitspraak

20/1094 WMO15-VV, 20/1130 WMO15-VV, 20/1133 WMO15-VV

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening

Partijen:

[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)

het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (college)

Datum uitspraak: 13 mei 2020

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 september 2019, 18/3563, 18/3786 en 18/3787 (aangevallen uitspraak) en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Bij besluit van 13 september 2018 (bestreden besluit) heeft het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 aan verzoekster over de periode van 1 december 2018 tot en met 31 (lees: 30) november 2020 de maatwerkvoorzieningen dagbesteding complex/gespecialiseerd (8 uur per week), regie op een gestructureerd huishouden (9 uur en 45 minuten per week), begeleiding complex (2 uur en 30 minuten per week) en begeleiding medium (3 uur per week) verstrekt. Verzoekster ontvangt deze maatwerkvoorzieningen in natura.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit herroepen en bepaald dat de maatwerkvoorzieningen voor de periode van 1 juni 2018 tot en met 31 (lees: 30) november 2020 worden verstrekt, voor de periode van 1 juni 2018 tot 1 december 2018 in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) en voor de periode van 1 december 2018 tot en met

31 ( lees: 30) november 2020 in natura.

3. Verzoekster heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Aan dit verzoek heeft zij kort samengevat ten grondslag gelegd dat zij geen ondersteuning in natura wenst, omdat zij alleen Pools spreekt en met een pgb zelf de ondersteuning van een Pools sprekende zorgverlener wil inkopen. De door het college aangeboden mogelijkheid van een Pools sprekende tolk, die tijdens de ondersteuning in natura aanwezig is, is volgens verzoekster geen goede oplossing.

4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van artikel 8:108, eerste lid, in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de Raad, hangende het hoger beroep, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4.2.

De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekster heeft aangevoerd geen zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht en overweegt daartoe het volgende. Volgens de gedingstukken heeft het college een aanbieder gevonden die de ondersteuning in natura aan verzoekster kan bieden, zo nodig met de inzet van een Pools sprekende tolk. De voorzieningenrechter is niet gebleken van dringende redenen die maken dat deze oplossing gedurende de bodemprocedure niet van verzoekster kan worden gevergd.

4.3.

Voor zover verzoekster zou wensen dat onmiddellijk in de hoofdzaak uitspraak wordt gedaan, overweegt de voorzieningenrechter dat volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2531) de mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om voorlopige voorziening te doen niet bedoeld is om door middel van een zogenoemde “kortsluiting” de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening geen sprake is, is daarin een grond gelegen om geen gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter zal in dit geval dan ook geen gebruik maken van voormelde bevoegdheid.

4.4.

Het verzoek is, gelet op het hiervoor overwogene, kennelijk ongegrond zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak zal doen.

5. Voor een vergoeding in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2020.

(getekend) H.J. de Mooij

(getekend) W.M. Swinkels