Home

Centrale Raad van Beroep, 03-07-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1432, 17/7391 PW

Centrale Raad van Beroep, 03-07-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1432, 17/7391 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
3 juli 2020
Datum publicatie
13 juli 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:1432
Zaaknummer
17/7391 PW

Inhoudsindicatie

Herzien en terugvordering bijstand in verband met niet melden extra (fictieve) inkomsten uit werkzaamheden in massagesalon. Meer uren in salon aanwezig dan in salarisspecificaties opgenomen. College heeft niet aannemelijk gemaakt dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden over de omvang van haar op geld waardeerbare werkzaamheden dan wel de inkomsten hieruit. Appellante heeft vooraf volstrek helder beeld gegeven van haar werkzaamheden. Uit opting-overeenkomst volgt niet dat appellante voor alle aanwezigheidsuren wordt betaald. College zelf tekort geschoten met onderzoek naar wijze waarop de werkzaamheden worden verricht. Geen grond voor hogere boete.

Uitspraak

17 7391 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 6 oktober 2017, 17/1007 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

het college van burgemeester en wethouders van Enschede (college)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

Datum uitspraak: 3 juli 2020

PROCESVERLOOP

Het college heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. P. Gerritsen, advocaat, een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 30 januari 2020 heeft mr. Y.N. Teke-Bozkurt, advocaat, zich als gemachtigde van betrokkene gesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2020 met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid. Betrokkene, bijgestaan door mr. Teke-Bozkurt, is via videobellen verschenen. Het college heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door J.W. Heesen en M. Laarhuis.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Betrokkene ontvangt sinds 27 juni 2011 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW).

1.2.1.

Betrokkene heeft op 1 september 2015 telefonisch contact opgenomen met een medewerkster van het Klantcontactcentrum (KCC) om te melden dat zij misschien werk heeft gevonden in een massagesalon van een vriendin in [plaatsnaam]. Daarnaast heeft betrokkene gevraagd wat zij moet doen en hoe het zit met geld verdienen naast de bijstand. Aan betrokkene is meegedeeld dat zij moet laten weten als zij gaat werken en dat de inkomsten op de bijstand in mindering worden gebracht.

1.2.2.

Op 2 september 2015 heeft betrokkene weer contact opgenomen met het KCC. Daarover heeft een andere medewerker van de gemeente Enschede (medewerker) gerapporteerd dat betrokkene met een contactpersoon wil spreken om inkomsten door te geven. Betrokkene gaat beginnen in september, hoeveel uur is nog onbekend. Zij gaat werken in [plaatsnaam], bedrijf [naam bedrijf] en meldt het telefoonnummer van het bedrijf en de naam van de eigenaresse van dat bedrijf. Betrokkene gaat voornamelijk in het weekend werken. Daarop heeft de medewerker betrokkene proberen te bellen. Toen die geen contact kreeg, heeft de medewerker een voicemail ingesproken en doorgegeven dat het college een kopie van de arbeidsovereenkomst wil ontvangen.

1.2.3.

Bij brief van 4 september 2015 heeft weer een andere medewerker, nu van de afdeling inkomen, betrokkene per brief bericht dat zij maandelijks op tijd haar inkomsten moet melden en dat alvast de eerste maand € 300,- op de bijstand in mindering wordt gebracht om te voorkomen dat bij beëindiging van de bijstand nog een terugvordering ontstaat.

1.2.4.

Op 8 september 2015 heeft betrokkene een opting-in overeenkomst overgelegd waaruit blijkt dat zij met ingang van 15 augustus 2015 als zelfstandig werkende handelingen verricht bij massagesalon [naam massagesalon] (massagesalon). Die handelingen bestaan in het geven van traditionele Thaise of erotische massages (behandelingen). Volgens deze overeenkomst mag betrokkene zonder opgaaf van redenen bepaalde klanten of behandelingen weigeren. De massagesalon kan betrokkene niet verplichten andere werkzaamheden te verrichten. Betrokkene moet wel de gebruikte ruimten en faciliteiten na gebruik in nette en hygiënische staat achterlaten. De verdeling van de inkomsten tussen de massagesalon en betrokkene is na aftrek van BTW ieder 50%. Afgesproken is dat bij de administratieve verwerking een loonheffing van 13% zal worden aangehouden. Het staat betrokkene vrij om met klanten afspraken te maken over extra behandelingen. De verdiensten daarvan zijn, behoudens de omzetbelasting, geheel voor haar.

1.2.5.

Betrokkene heeft haar inkomsten uit deze werkzaamheden aan het college gemeld door middel van zogenoemde salarisspecificaties over de maanden september 2015 tot en met juni 2016. Deze specificaties vermelden een aantal loondagen en –uren, een (bruto-)loon en een nettoloon met toepassing van de loonheffing. Er wordt geen uurloon vermeld en onderaan staat bij de overige gegevens: “00 Opting-in”. Volgens deze specificaties gaat het in deze 10 maanden om totaal 55 dagen waarop gewerkt is, om in totaal 51,5 uur voor een totale netto beloning van € 1.376,13; dat is gemiddeld ongeveer € 25,- per dag. Het college heeft de inkomsten uit de werkzaamheden bij de massagesalon aan de hand van de salarisspecificaties per maand op de bijstand in mindering gebracht.

1.3.

Naar aanleiding van een op 11 maart 2016 ontvangen anonieme tip ontvangen inhoudende onder meer dat betrokkene sinds de zomer van 2015 iedere donderdag tot en met maandagochtend zou werken bij de massagesalon heeft een consulent handhaving van de gemeente Enschede (handhavingsconsulent) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan betrokkene verleende bijstand. In dat kader heeft de handhavingsconsulent dossieronderzoek verricht en internetonderzoek gedaan en daarbij de website van de massagesalon geraadpleegd. Voorts heeft de handhavingsconsulent alle bankafschriften over de periode vanaf 1 september 2015 bij betrokkene opgevraagd. Op de verkregen bankafschriften is vermeld dat op de bankrekening van betrokkene op 9 oktober 2015 € 425,- is gestort, op 13 november 2015 € 350,-, op 10 december 2015 € 450,-, op 1 februari 2016 € 300,- en op 28 juni 2016 € 450,-.

1.4.

Vervolgens heeft de handhavingsconsulent op 2 mei 2016 gesproken met betrokkene. Betrokkene heeft onder andere verklaard dat zij bij de massagesalon schoonmaakt, de telefoon opneemt en bedden opmaakt. Zij verricht geen massages. Op 23 mei 2016 heeft een andere medewerker van de afdeling inkomen een gesprek gevoerd met betrokkene. Betrokkene heeft toen verklaard dat alle medewerkers van de massagesalon hetzelfde contract hebben. Als er geen klanten zijn, dan doet betrokkene niets; dan zit zij te wachten. Zij heeft nogmaals verklaard dat zij zelf niet masseert en alleen schoonmaakt: dat bestaat uit het wassen en strijken van de lakens.

1.5.

Op 29 juni 2016 heeft een toezichthouder van de gemeente [plaatsnaam] de massagesalon bezocht om onder andere het werkrooster van betrokkene te vorderen. De toezichthouder heeft foto’s gemaakt van aanwezigheidslijsten vanaf september 2015 tot en met heden. De eigenaresse verklaarde dat alle werkzame personen in de massagesalon hetzelfde doen: naast massages verrichten ook schoonmaken, strijken, de deur openen voor klanten en de telefoon opnemen. Betrokkene is tijdens het bezoek aangetroffen. Zij zat op een bank en was niets aan het doen. Tijdens dit bezoek is vastgesteld dat betrokkene een werknaam heeft. Vervolgens heeft een medewerker van de gemeente Enschede op 6 juli 2016 telefonisch contact gezocht met de massagesalon en gevraagd of het mogelijk was om een afspraak te maken met de vrouw met die werknaam. Dit bleek mogelijk te zijn.

1.6.

Op 7 juli 2016 heeft de handhavingsconsulent een gesprek gehouden met betrokkene. Tijdens dit gesprek heeft betrokkene, na confrontatie met de onderzoeksbevindingen, verklaard dat haar werkzaamheden bestaan uit het masseren van klanten en dat zij daarvoor betaald krijgt. Zij krijgt alleen betaald als zij een klant heeft gehad. De inkomsten die op de salarisspecificaties staan kloppen. Zij heeft geen andere inkomsten. Ook helpt betrokkene met de telefoon opnemen, klanten ontvangen, geld aannemen en schoonmaken. Zij krijgt hier geen geld voor. De handhavingsconsulent heeft de onderzoeksbevindingen neergelegd in een rapportage van 4 augustus 2016.

1.7.

Bij besluit van 23 september 2016 (besluit 1) heeft het college de bijstand van betrokkene over de periode van 1 september 2015 tot en met 30 juni 2016 herzien en de gemaakte kosten van bijstand van betrokkene teruggevorderd tot een bedrag van € 6.816,86 bruto. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat betrokkene vaker in de massagesalon aanwezig was dan zij heeft gemeld en daar ook op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht. Bovendien zijn de gemelde inkomsten relatief laag gelet op de woon-werkafstand van betrokkene. Daarnaast heeft betrokkene kasstortingen ontvangen waarvan geen melding is gemaakt. Betrokkene heeft dan ook de inlichtingenverplichting geschonden. Het college heeft aan de hand van de aanwezigheidslijsten en het netto uurloon in de schoonmaakbranche een berekening gemaakt van de fictieve inkomsten bij de massagesalon en die in aanmerking genomen. Verder zijn de kasstortingen als inkomsten in aanmerking genomen.

1.8.

Bij besluit van 14 oktober 2016 (besluit 2) heeft het college betrokkene een boete ter hoogte van € 1.180,- opgelegd. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat betrokkene de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij meer uren aanwezig is geweest op haar werkplek bij de massagesalon dan uit haar loonspecificaties bleek en dat zij in die tijd op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en dat zij kasstortingen heeft ontvangen. Het college gaat uit van normale verwijtbaarheid, zodat de boete 50% van het benadelingsbedrag bedraagt en heeft vervolgens rekening gehouden met de draagkracht van betrokkene.

1.9.

Bij besluit van 23 maart 2017 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, de besluiten van 23 september 2016 en 14 oktober 2016 herroepen en de bijstand van betrokkene over de maanden oktober 2015 tot en met december 2015, februari 2016 en juni 2016 verlaagd [lees: herzien] met de in die maanden ontvangen kasstortingen, vastgesteld dat betrokkene een bedrag van € 1.975,- bruto aan teveel betaalde bijstand dient terug te betalen en een boete opgelegd van € 987,50. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het college wel aannemelijk heeft gemaakt en aangetoond dat betrokkene de inlichtingenverplichting heeft geschonden door de kasstortingen niet te melden. Het college heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene de inlichtingenverplichting heeft geschonden door inkomsten uit haar arbeid als masseuse niet te melden.

3. In hoger beroep heeft het college zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De te beoordelen periode loopt van 1 september 2015 tot en met 30 juni 2016.

4.2.1.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de PW doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.

4.2.2.

Indien de belanghebbende niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is ingevolge artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de PW het college gehouden de bijstand te herzien, indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting tot een te hoog bedrag bijstand is verleend.

4.2.3.

Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de PW is het college verplicht de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.

4.2.4.

Ingevolge artikel 18a, eerste lid, van de PW – zoals dat luidde ten tijde van de oplegging van de boete en voor zover van belang – legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.

4.2.5.

Een besluit tot herziening of intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening of intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. Ten aanzien van de boete geldt dat het bestuursorgaan dient aan te tonen dat de betrokkene de inlichtingenverplichting heeft geschonden.

4.3.

Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene de inlichtingenverplichting heeft geschonden door haar (extra) inkomsten uit arbeid bij de massagesalon niet te melden. Betrokkene heeft geen hoger beroep ingesteld. Hieruit volgt dat de herziening, terugvordering en de boete voor zover deze zien op de kasstortingen niet in geschil zijn. Wel in geschil zijn de herziening van de bijstand in de te beoordelen periode, voor zover gebaseerd op de (fictieve) extra inkomsten uit werkzaamheden bij de massagesalon en het verschil tussen de door het college en de rechtbank bepaalde hoogte van de terugvordering en de boete.

4.4.

Niet in geschil is dat betrokkene het aantal uren, zoals blijkt uit de aanwezigheidslijsten, in de massagesalon aanwezig was en dat dit aantal aanzienlijk groter is dan het aantal uren dat op de door betrokkene ingeleverde salarisspecificaties is weergegeven. Tussen partijen is in geschil of betrokkene hierdoor de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene in de hier te beoordelen periode meer op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en meer inkomsten heeft (kunnen) ontvangen dan de in de salarisspecificaties weergegeven uren en inkomsten.

4.5.

Het college heeft aangevoerd dat de door betrokkene overgelegde salarisspecificaties onvoldoende duidelijkheid geven over de omvang van de werkzaamheden en de daaruit verkregen of te bedingen inkomsten. Daarnaast zijn de salarisspecificaties gebaseerd op loonuren en loondagen, terwijl betrokkene conform de door haar ingeleverde opting-in overeenkomst de helft van de opbrengst uit de door haar verrichte massages zou ontvangen. Ook heeft het college aangevoerd dat betrokkene naast de massages ook andere op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht voor de massagesalon. Betrokkene heeft pas achteraf verklaard dat zij ook hielp met de telefoon opnemen, klanten ontvangen, geld aannemen, schoonmaken, bedden opmaken en wassen en strijken van lakens. Deze werkzaamheden moeten als zelfstandig op geld waardeerbare werkzaamheden worden aangemerkt en zijn niet inherent aan het werk als masseuse. Daarnaast rechtvaardigt de aanwezigheid van betrokkene in de massagesalon de vooronderstelling dat zij daar ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. Gelet op de aanwezigheid van betrokkene bij de massagesalon, de woon- werkafstand en de relatief lage inkomsten zoals vermeld op de salarisspecificaties is het aannemelijk dat niet alle inkomsten hierin zijn begrepen. Vanwege de onduidelijkheid over de omvang van de werkzaamheden en inkomsten kan het recht op bijstand dan ook niet worden vastgesteld. Deze beroepsgronden slagen niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.

4.6.1.

Betrokkene heeft met de mededeling dat zij ging werken in een Thaise massagesalon en met de overlegging van de opting-in overeenkomst een volstrekt helder beeld gegeven van welke werkzaamheden zij zou gaan verrichten, dat zij dat zou doen in hoedanigheid van een zelfstandige en op welke wijze de beloning voor die werkzaamheden zou worden verrekend en hoe de massagesalon die beloning onder verrekening van belastingen en premies aan betrokkene zou uitbetalen. Betrokkene heeft nog verzocht om een gesprek hierover, maar het college heeft volstaan met het verzoek tot inzenden van de arbeidsovereenkomst en de salarisspecificaties. Het college heeft voorafgaande aan de anonieme tip geen verdere vragen gesteld over of onderzoek gedaan naar de werkzaamheden en de betaling, zoals blijkende uit de salarisspecificaties, en ook geen nadere voorwaarden gesteld over de registratie van werkzaamheden en inkomsten. Eerst na de anonieme tip heeft betrokkene – naar zij verklaart uit schaamte – tegenover de (mannelijke) medewerkers haar werkzaamheden gedeeltelijk anders weergegeven dan in werkelijkheid. Betrokkene heeft hierdoor het college weliswaar op het verkeerde been gezet en de inlichtingenverplichting geschonden, maar slechts in die zin, dat zij anders en niet juist verklaarde, waar zij eerder wel een juist beeld had gegeven. Die eerdere verklaring en overgelegde gegevens vormden kennelijk geen aanleiding voor het college om nadere vragen te stellen. In zoverre kan het ontstaan van het onjuiste beeld bij het college mede hemzelf worden toegerekend. Met die onjuiste voorstelling is nog niet gegeven dat betrokkene de inlichtingenverplichting ook heeft geschonden ten aanzien van de omvang van de op geld waardeerbare werkzaamheden en de (mogelijke) inkomsten daaruit.

4.6.2.

Volgens vaste rechtspraak rechtvaardigt de aanwezigheid tijdens reguliere arbeidsuren op een reguliere werkplek van de betrokkene de vooronderstelling dat de betreffende persoon ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid verricht. Vergelijk de uitspraken van 4 mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM4269 en 3 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1947. In dit geval heeft betrokkene het tegendeel aannemelijk gemaakt en gaat de vooronderstelling, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet op. Daartoe wordt als volgt overwogen.

4.6.3.

Uit de opting-in overeenkomst volgt juist niet dat betrokkene steeds als zij aanwezig is, aan het werk is en voor aanwezige tijd wordt betaald. Integendeel, zij werkt als zij wil en alleen als zij behandelingen verricht, zijn er verdiensten, en dus inkomen. Vaststaat verder dat op de website van de massagesalon staat dat er elke dag meerdere masseuses aanwezig zijn en dat vooraf een afspraak maken niet nodig is. Hieruit kan worden afgeleid dat voortdurend sprake moet zijn van aanwezigheid en beschikbaarheid van masseuses in de massagesalon waarbij de masseuses dus wachten op klanten. Aanwezigheid bij de massagesalon betekent dan ook niet dat de zelfstandig werkende alle aanwezige uren behandelingen verricht en daarmee inkomsten genereert of kan genereren. Dit is ook in overeenstemming met de situatie die de toezichthouder tijdens het bezoek aan de massagesalon heeft aangetroffen.

4.6.4.

Vervolgens is de vraag of het college aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene meer werkzaamheden heeft verricht waarmee zij inkomsten heeft verkregen of had kunnen verkrijgen, dan zij heeft opgegeven. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen zijn de andere activiteiten die betrokkene bij de massagesalon heeft verricht zoals het opnemen van de telefoon, klanten binnenlaten, afrekenen, schoonmaken en het opmaken van de bedden inherent aan de werkzaamheden van betrokkene als zelfstandig werkende masseuse en daarom niet als zelfstandige op geld waardeerbare activiteiten aan te merken. Betrokkene had deze werkzaamheden ook moeten verrichten wanneer zij niet vanuit een massagesalon, maar vanuit een zelfstandige ruimte als masseuse werkzaam was geweest. De verplichting om een aantal ondersteunende werkzaamheden te verrichten vloeide ook voort uit de opting-in overeenkomst, terwijl daaruit kan worden afgeleid dat, nu geen gezagsrelatie en dus geen werkgever bestond en geen extra werkzaamheden konden worden opgedragen, het niet te verwachten is dat voor die ondersteunende werkzaamheden een (extra) beloning kon worden bedongen.

4.6.5.

Uit de opting-in overeenkomst volgt dat betrokkene als zelfstandig werkende behandelingen verricht en de helft van de verdiensten afdraagt aan de massagesalon. Daarnaast blijkt uit gegevens op de website van de massagesalon – zoals met partijen ter zitting besproken – dat er voor behandelingen verschillende tarieven worden gehanteerd, namelijk voor een massage van 30 minuten € 50,-, voor een massage van 45 minuten € 55,- en voor een massage van 60 minuten € 65,-. Dit samenstel aan tarieven en afspraken kan leiden tot weergave van breuken van uren op een salarisspecificatie en verschillende verdiende bedragen per uur als verschillende behandelingen en hun verdiensten samen op een salarisspecificatie worden weergegeven. Betrokkene heeft vanaf aanvang van de werkzaamheden salarisspecificaties overgelegd aan het college, waarin – teruggerekend – die verschillende bedragen per uur voorkwamen. Verder stonden op die salarisspecificaties de gewerkte uren uitgedrukt in hele, halve of (drie-)kwarturen. Tot aan de anonieme tip heeft het college over deze afwijkende salarisspecificaties en de vermelding opting-in geen vragen gesteld. Achteraf kan het college betrokkene niet aanrekenen dat zij met de salarisspecificaties onvoldoende inzicht heeft geboden in haar feitelijke aanwezigheid op de werkplek en het aantal gewerkte uren, waar het college, ondanks het aanbod van een gesprek hierover van betrokkene, heeft volstaan met het opvragen van de overeenkomst en de salarisspecificaties. Het college is zelf tekortgeschoten met het tijdig verrichten van onderzoek naar de bijzondere omstandigheid van de opting-in overeenkomst, de tarievenstructuur en de salarisspecificaties in relatie tot de branche waarin betrokkene werkzaam was. Het standpunt van het college dat zij niet wisten hoe de salarisspecificaties in het geval van betrokkene moesten worden gelezen kan daarom niet voor rekening en risico van betrokkene komen. Het college had daarin aanleiding moeten zien om daarover na ontvangst van de eerste salarisspecificatie vragen te stellen aan betrokkene en/of de massagesalon. Ook in zoverre heeft betrokkene niet de inlichtingenverplichting geschonden ten aanzien van de omvang van haar op geld waardeerbare werkzaamheden en de (mogelijke) inkomsten daaruit.

4.6.6.

Ten slotte heeft het college ter zitting van de Raad te kennen gegeven dat er geen andere concrete aanwijzingen zijn dat betrokkene meer geld heeft verdiend dan zij heeft opgegeven of dat er meer andere inkomsten zijn geweest dan de als zodanig gekwalificeerde kasstortingen.

4.7.

Uit 4.6 volgt dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene de inlichtingenverplichting heeft geschonden omtrent de omvang van de op geld waardeerbare werkzaamheden bij de massagesalon en de (mogelijke) inkomsten daaruit. Betrokkene heeft gelet op 4.6.1 weliswaar de inlichtingenverplichting geschonden maar dit heeft gelet op voorgaande niet tot gevolg dat het recht op bijstand schattenderwijs moet worden vastgesteld op een lager bedrag dan de rechtbank heeft gedaan of dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, waarbij in het midden kan blijven of het college zich in deze fase van het geding nog op dat standpunt kon stellen. Hieruit volgt temeer dat het college niet heeft aangetoond dat betrokkene in zoverre de inlichtingenverplichting heeft geschonden, zodat geen grond bestaat om te komen tot een hogere boete dan de rechtbank heeft opgelegd. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. De Raad ziet aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van betrokkene voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.050,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- veroordeelt het college in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.050,-;

- bepaalt dat van het college een griffierecht van € 501,- wordt geheven.

Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van T. Ali als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2020.

(getekend) O.L.H.W.I. Korte

(getekend) T. Ali