Centrale Raad van Beroep, 15-07-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1493, 18/4650 WIA
Centrale Raad van Beroep, 15-07-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1493, 18/4650 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 15 juli 2020
- Datum publicatie
- 16 juli 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2020:1493
- Zaaknummer
- 18/4650 WIA
Inhoudsindicatie
WIA-dagloon juist vastgesteld. De wijze waarop het dagloon van appellante is vastgesteld is in overeenstemming met de bedoeling van de besluitgever zoals vermeld in de nota van toelichting. Er is bewust voor gekozen om bij de vaststelling van het WIA-dagloon uit te gaan van al het loon dat is ontvangen in de referteperiode en niet van het loon uit de laatste dienstbetrekking. De uitwerking die aan dit loonbegrip is gegeven in artikel 14 van het Dagloonbesluit is in overeenstemming met artikel 13 van de Wet WIA, volgens welke bepaling het dagloon wordt gebaseerd op het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte die tot arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is ingetreden.
Uitspraak
18 4650 WIA
Datum uitspraak: 15 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag
van 17 juli 2018, 17/4059 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.J.M. de Leest, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Vanwege het uitbreken van het coronavirus en de in verband daarmee door de Nederlandse regering getroffen maatregelen kon een zitting niet in fysieke vorm plaatsvinden. De zitting heeft, met instemming van partijen en overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, door middel van videobellen plaatsgevonden op 3 juni 2020. Daaraan hebben deelgenomen appellante, haar gemachtigde mr. De Leest en
R. Anandbahadoer namens het Uwv.
OVERWEGINGEN
Appellante is op 16 augustus 2013 als [functie] in dienst getreden bij het [instantie] . Op 23 oktober 2013 is zij voor die werkzaamheden wegens ziekte uitgevallen. In verband hiermee heeft appellante op 16 september 2016 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 10 november 2016 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 21 oktober 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met een dagloon van € 22,62. Dit dagloon is gebaseerd op het loon dat appellante verdiende in de periode van 15 december 2012 tot en met 30 september 2013 in dienstbetrekkingen bij [instantie] en [BV 1]
Appellante heeft tegen het besluit van 10 november 2016 bezwaar gemaakt. Appellante heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de wijze waarop het dagloon is berekend tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt. Subsidiair heeft appellante gesteld dat de referteperiode dient te lopen van 23 januari 2013 tot en met 30 september 2013 en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de verdiensten in die periode uit haar werkzaamheden als bijlesdocente voor [BV 2] en haar werkzaamheden als buitengriffier voor het [instantie] die zij verrichtte voordat zij als [functie] werd aangesteld. Bij besluit van 2 mei 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard en het dagloon alsnog vastgesteld op € 27,09. Het Uwv is voor de berekening van het dagloon uitgegaan van 172 in plaats van 261 loondagen. Het Uwv heeft over de inkomsten als bijlesdocente en buitengriffier overwogen dat daarop geen premies sociale verzekeringen zijn ingehouden zodat deze niet onder het begrip loon vallen en niet mogen worden meegenomen voor de berekening van het WIA-dagloon.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het Uwv met juistheid de inkomsten als bijlesdocente en buitengriffier niet in aanmerking heeft genomen bij de berekening van het dagloon. Verder heeft de rechtbank over het betoog van appellante dat haar dagloon geen redelijke weerspiegeling van haar welvaartsniveau vormt, voorop gesteld dat de rechter de keuze van de wetgever voor de in artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA gegeven berekeningswijze van het loon in beginsel moet respecteren. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat appellante gedurende de referteperiode bij verschillende werkgevers werkzaamheden heeft verricht met een steeds wisselend aantal werkuren. Daaruit kan niet worden afgeleid dat het aan de hand van artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA vaststellen van het dagloon leidt tot strijd met het principe van een redelijke weerspiegeling van het welvaartsniveau van appellante.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat haar dagloon te laag is vastgesteld nu de inkomsten die zij in de referteperiode genoot als bijlesdocente en buitengriffier niet bij de berekening van het dagloon zijn betrokken. Daarnaast heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat door het Uwv voor bepaling van de hoogte van haar dagloon alleen moet worden uitgegaan van het loon uit haar laatste dienstbetrekking. Toepassing van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) en daarmee de regeling voor starters, zoals neergelegd in artikel 18, van het Dagloonbesluit, leidt in het geval van appellante tot een te laag dagloon dat haar welvaartsniveau niet weerspiegelt. Dit is volgens appellante niet conform de bedoeling van de wetgever. Appellante is dan ook van mening dat het Dagloonbesluit buiten toepassing moet worden gelaten.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA bepaalt dat onder loon in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan het loon in de zin van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv).
In artikel 16 van de Wfsv is, voor zover van belang, bepaald dat onder loon wordt verstaan het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964.
In artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 is bepaald dat loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking
Voor het antwoord op de vraag of de inkomsten in verband met de werkzaamheden als bijlesdocente en buitengriffier bij de berekening van de hoogte van het WIA-dagloon moeten worden betrokken, is bepalend of deze inkomsten zijn aan te merken als loon in de zin van artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964. Zoals namens appellante ter zitting van de Raad is bevestigd, bestrijdt zij niet dat inkomsten als hier genoemd door de Belastingdienst niet als zodanig worden aangemerkt. Deze inkomsten worden als inkomsten uit overige werkzaamheden beschouwd. De gegevens in de polisadministratie zijn hiermee in overeenstemming, nu de inkomsten als bijlesdocente en buitengriffier daarin niet als SV-loon zijn verantwoord. Gelet hierop zijn de inkomsten uit de werkzaamheden als bijlesdocente en buitengriffier terecht niet bij de berekening van het WIA-dagloon betrokken. Het hoger beroep slaagt in zoverre niet.
Appellante heeft verder aangevoerd dat bij de vaststelling van het dagloon slechts het loon uit de dienstbetrekking bij het [instantie] in aanmerking had moeten worden genomen, dit omdat het vastgestelde WIA-dagloon geen juiste weerspiegeling vormt van haar welvaartsniveau. Daarin volgt de Raad haar niet. In dit geval is de zogeheten startersregeling van artikel 18, eerste lid, van het Dagloonbesluit toegepast. Zoals overwogen in de uitspraak van 15 april 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:947 ) dient voor die toepassing uit te worden gegaan van de eerste dag van de eerste dienstbetrekking in het refertejaar waaruit de werknemer loon heeft genoten. Appellante heeft in de referteperiode voor het eerst per 1 februari 2013 loon ontvangen uit haar dienstbetrekking bij [BV 1] Het Uwv heeft dus terecht 1 februari 2013 als start van de werkzaamheden in de referteperiode aangemerkt. Voor vaststelling van het dagloon op de door appellante bepleite wijze biedt de regelgeving geen grondslag. Evenmin is er grond voor het oordeel dat, zoals namens appellante in dit verband is bepleit, het Dagloonbesluit buiten toepassing had moeten worden gelaten. De wijze waarop het dagloon van appellante is vastgesteld is, anders dan zij heeft aangevoerd, in overeenstemming met de bedoeling van de besluitgever zoals vermeld in de nota van toelichting (Stb. 2013, 185, p. 35):
“Anders dan in het vorige hoofdstuk gaat het bij het vaststellen van het dagloon voor de Wet WIA en de WAO om al het loon ontvangen in het refertejaar (dus niet louter om het loon uit de laatste dienstbetrekking).”
Hieruit blijkt dat er bewust voor is gekozen om bij de vaststelling van het WIA-dagloon uit te gaan van al het loon dat is ontvangen in de referteperiode en niet van het loon uit de laatste dienstbetrekking. De uitwerking die aan dit loonbegrip is gegeven in artikel 14 van het Dagloonbesluit is in overeenstemming met artikel 13 van de Wet WIA, volgens welke bepaling het dagloon wordt gebaseerd op het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte die tot arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is ingetreden.
Ook in zoverre slaagt het hoger beroep dus niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
S. Wijna als leden, in tegenwoordigheid van H.S. Huisman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) H.S. Huisman
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip loon.