Home

Centrale Raad van Beroep, 23-01-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:157, 17/5437 ZW

Centrale Raad van Beroep, 23-01-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:157, 17/5437 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 januari 2020
Datum publicatie
24 januari 2020
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:157
Zaaknummer
17/5437 ZW

Inhoudsindicatie

Geen recht op ziekengeld omdat appellante meer dan 65% kan verdienen van haar maatmaninkomen. Geen schending van het beginsel van equality of arms zodat er geen aanleiding is om op die grond een deskundige te benoemen. Er bestaat geen twijfel over de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat de aan de toetsing ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Ook heeft het Uwv een juiste uitlooptermijn in acht genomen.

Uitspraak

17 5437 ZW

Datum uitspraak: 23 januari 2020

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van

21 juni 2017, 16/3946 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.J. Dennekamp, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een stuk ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dennekamp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als assistent bedrijfsleider voor 40 uur per week. Op 18 juni 2013 heeft zij zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).

1.2.

In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is vastgesteld dat appellante met ingang van 20 juli 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld omdat zij ten minste 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.

1.3.

Op 11 december 2014 heeft appellante zich vanuit een situatie van werkloosheid opnieuw ziek gemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld.

1.4.

In het kader van een EZWb heeft een voor het Uwv werkzame arts appellante op 25 november 2015 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 november 2015. Het Uwv heeft appellante weer in staat geacht de eerder in 2014 in het kader van de EZWb geselecteerde functies te vervullen. Bij besluit van 24 december 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 25 januari 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld.

1.5.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 december 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML aangepast en heeft de beperkingen vastgelegd in een FML van 4 mei 2016. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een nieuwe functieselectie verricht en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 67,77% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Bij brief van 2 juni 2016 heeft het Uwv appellante op de hoogte gesteld van het voornemen het besluit van 24 december 2015 te herzien in de zin dat appellante per 3 juli 2016, dit is een maand en een dag vanaf de datering en verzending van het voornemen, geen recht meer heeft op ziekengeld. Voor een motivering van dit standpunt is – onder meer – verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 juni 2016. Daarbij is verder vermeld dat appellante, indien zij ook tegen het voorgenomen besluit bezwaren heeft, in de gelegenheid gesteld wordt haar bezwaren mondeling toe te lichten op een hoorzitting.

1.6.

Appellante heeft haar zienswijze gegeven op dit voorgenomen besluit en gemeld de uitnodiging voor de hoorzitting af te wachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML op 30 juni 2016 aangescherpt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hierin geen aanleiding gezien om af te wijken van het voorgenomen besluit. Bij besluit van 6 juli 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 december 2015 gegrond verklaard, dit besluit herroepen en vastgesteld dat appellante met ingang van 3 juli 2016 geen recht heeft op ziekengeld omdat zij meer dan 65% kan verdienen van haar maatmaninkomen.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat het achterwege laten van een nieuwe hoorzitting in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Ook is het Uwv in het bestreden besluit niet, dan wel in zeer algemene termen, op de bezwaren van appellante ingegaan, waardoor het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellante toereikend heeft gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in beroep ingegaan op bezwaren van appellante van 15 juni 2016 en de in beroep ingebrachte brief van orthopedisch chirurg K.G. auw Yang van 2 september 2016. In het beroep op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212) (Korošec) heeft de rechtbank geen grond gezien om zelf een deskundige te benoemen. Uitgaande van de juistheid van de FML is de rechtbank van oordeel dat de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies afdoende is gemotiveerd. Ook heeft het Uwv een juiste uitlooptermijn gehanteerd.

3.1.

Het hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Appellante is van mening dat de rechtbank een deskundige had moeten raadplegen. Volgens appellante is er geen sprake van equality of arms. Daartoe heeft appellante aangevoerd dat de door haar ingebrachte medische informatie onvoldoende is geweest om tegenspraak te bieden aan de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat zij niet over de financiële middelen beschikt om een deskundige te raadplegen. Zij heeft toegelicht dat de artsen van het Uwv deskundig zijn op het gebied van de systematiek van het CBBS en de eisen die in de jurisprudentie gesteld worden aan de motivatie van rapporten, terwijl de informatie van behandelaars naar haar aard slechts beperkt is tot feitelijke informatie. Appellante heeft aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat en dat de rechtbank onvoldoende waarde heeft gehecht aan de door haar ingebrachte argumenten en medische informatie. Zij heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen.

3.2.

Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Raad, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Daartoe heeft de Raad overwogen dat uit het arrest Korošec volgt dat de kern van het beginsel van equality of arms erin is gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. In verband met de twijfel aan de onpartijdigheid van de verzekeringsartsen van het Uwv bij de vaststelling van de voor de betrokkene in aanmerking te nemen beperkingen, moet de rechter de vraag beantwoorden of de betrokkene voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsartsen, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen.

4.2.

Er is geen reden om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Appellante heeft in de procedure medische stukken ingediend die naar hun aard geschikt zijn om twijfel te zaaien aan het oordeel van het Uwv. De informatie is afkomstig van artsen, waaronder de orthopedisch chirurg en neuroloog, en bevat informatie over de diagnose, klachten en doorverwijzing. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie betrokken bij het vormen van een oordeel over de beperkingen van appellante. Voorts zijn er geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Het arrest Korošec brengt niet met zich mee dat, als er wel stukken uit de behandelend medische sector zijn ingebracht, de equality of arms geschonden is door het enkele feit dat door betrokkene niet zelf een rapport van een verzekeringsarts is ingebracht. Uit het arrest Korošec volgt verder niet dat de rechter uit het oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn in een situatie als hier aan de orde, waarin verzekeringsartsen van het Uwv inzichtelijk de informatie van de behandelend artsen hebben betrokken, zodat deze door de rechter kan worden getoetst, een medisch deskundige te benoemen. Van een schending van het beginsel van equality of arms is dan ook geen sprake, zodat er geen aanleiding is om op die grond een deskundige te benoemen. De vraag of appellante financieel in staat is om een rapport door een verzekeringsarts te laten opstellen, kan daarom buiten beschouwing blijven.

4.3.

Het oordeel van de rechtbank dat de functionele mogelijkheden van appellante correct zijn vastgesteld, wordt onderschreven. Er is geen aanleiding te oordelen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellante heeft onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de belastbaarheid van appellante in de rapporten van 4 mei 2016, 30 juni 2016 en 7 december 2016 inzichtelijk en begrijpelijk gemotiveerd en navolgbaar gesteld dat er geen grond is voor meer beperkingen ten aanzien van de linkerelleboog, het hand- en vingergebruik, recidief carpaal tunnelsyndroom en de mogelijkheden tot zitten. Nu er geen twijfel bestaat over de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen aanleiding voor een nader onderzoek door een deskundige.

4.4.

De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de toetsing ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Ook heeft het Uwv een juiste uitlooptermijn in acht genomen. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 7 maart 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:946). De aan de schatting ten grondslag gelegde functies zijn op 1 juni 2016 aangezegd en zijn ongewijzigd gebleven na aanscherping van de FML.

4.5.

De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2020.

(getekend) R.E. Bakker

De griffier is verhinderd te ondertekenen.