Home

Centrale Raad van Beroep, 12-08-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1827, 18/4402 WMO15

Centrale Raad van Beroep, 12-08-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1827, 18/4402 WMO15

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
12 augustus 2020
Datum publicatie
17 augustus 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:1827
Zaaknummer
18/4402 WMO15

Inhoudsindicatie

Maatwerkvoorziening. Het betoog van appellante dat het bestreden besluit geen deugdelijke grondslag bevat voor de normering van de uren die nodig zijn voor huishoudelijke hulp, slaagt niet. Verwijzing naar vaste rechtspraak. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat dit medisch advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen of dat dit advies niet concludent of anderszins onjuist is. Met de rechtbank is ook de Raad van oordeel dat appellante niet heeft onderbouwd welke andere huishoudelijke activiteiten dan waarmee door de medisch adviseur en het college reeds rekening is gehouden en waarvoor een maatwerkvoorziening is verstrekt, zij als gevolg van CTS niet kan verrichten. Ook in hoger beroep heeft appellante dit niet nader onderbouwd. De rechtbank heeft ten slotte met juistheid overwogen dat de stelling dat de ernstige dwangstoornis en smetvrees extra bewassing met zich brengt, niet leidt tot het oordeel dat de maatwerkvoorziening niet passend is.

Uitspraak

18 4402 WMO15

Datum uitspraak: 12 augustus 2020

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van

26 juni 2018, 18/177 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante, geboren in 1970, heeft diverse lichamelijke en psychische beperkingen, waaronder carpaal tunnel syndroom (CTS), dwanghandelingen en smetvrees. Zij woont samen met haar minderjarige zoon. Het college heeft appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor de periode van 10 oktober 2016 tot en met 22 mei 2017 een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden verstrekt, bestaande uit 170 uur per jaar (105 uren basisvoorziening en 65 aanvullende uren).

1.2.

Op 27 maart 2017 heeft appellante opnieuw verzocht om huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wmo 2015. In verband met dit verzoek is op 7 juni 2017 advies uitgebracht door een medisch adviseur van Argonaut. Bij besluit van 29 juni 2017 heeft het college appellante over de periode van 1 juli 2017 tot en met 30 juni 2018 een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden verstrekt voor 105 uur per jaar, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Dit komt neer op twee uur huishoudelijke hulp per week.

1.3.

Bij besluit van 29 november 2017 (bestreden besluit) heeft het college, onder verwijzing naar het advies van Argonaut, het besluit van 29 juni 2017 herroepen in die zin dat appellante 52 aanvullende uren zijn toegekend voor het realiseren van een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden als gevolg van allergieën voor huisstofmijt en voor het organiseren van het huishouden. Het totaal komt daarmee op 157 uur per jaar, wat neerkomt op drie uur huishoudelijke hulp per week.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, zakelijk weergegeven, overwogen dat de enkele stelling van appellante dat het college onvoldoende rekening zou hebben gehouden met de door haar gestelde CTS-klachten niet tot het oordeel kan leiden dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Bij het bestreden besluit zijn aan appellante bovenop de basisuren aanvullende uren toegekend. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college met deze aanvulling onvoldoende tegemoet zou zijn gekomen aan de door haar gestelde CTS‑klachten. De stelling van appellante dat haar ernstige dwangstoornis en smetvrees de noodzaak voor extra bewassing met zich meebrengen kan volgens de rechtbank evenmin tot het oordeel leiden dat de toegekende indicatie niet passend is. Het college heeft belang mogen hechten aan de visie van Argonaut waaruit blijkt dat er geen noodzaak bestaat voor extra bewassing.

3. In hoger beroep heeft appellante, zakelijk weergegeven, herhaald dat het college bij het bestreden besluit onvoldoende met haar CTS-klachten rekening heeft gehouden. Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 april 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:1557, heeft appellante verder betoogd dat het bestreden besluit geen deugdelijke grondslag biedt voor de normering van de uren die nodig zijn voor huishoudelijke hulp, omdat het toegekende aantal uren in de basisvoorziening ‘schoon huis’ niet blijkt te berusten op deugdelijk onderzoek naar de tijd die nodig is voor ondersteuning bij het schoonmaken. Ten slotte heeft appellante, thans onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 3 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2960, herhaald dat het college haar ten onrechte geen extra uren heeft toegekend in verband met haar CTS en de noodzaak tot extra bewassing wegens haar dwangstoornis.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ingevolge artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

4.2.

Het betoog van appellante dat het bestreden besluit geen deugdelijke grondslag bevat voor de normering van de uren die nodig zijn voor huishoudelijke hulp, slaagt niet. Hiertoe wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 10 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3835, waarbij is geoordeeld dat het door KPMG Plexus en Bureau HHM opgestelde rapport Normering van de basisvoorziening ‘Schoon Huis’ van 12 augustus 2016 (KPMG-rapport), dat mede ten grondslag heeft gelegen aan de beleidskaders en definities van verweerders gemeente, op deugdelijk en onafhankelijk onderzoek berust.

4.3.1.

Het college heeft het bestreden besluit op het medisch advies van Argonaut van 7 juni 2017 gebaseerd. De medisch adviseur heeft geconcludeerd dat de bij appellante aanwezige lichamelijke beperkingen licht zijn. Fysiek kan zij de handelingen die nodig zijn in het huishouden wel uitvoeren, maar door de dwang blijft zij handelingen herhalen of durft zij bepaalde handelingen niet uit te voeren. Door de psychische beperkingen is zij niet in staat het huishouden te organiseren. Zij kan de zware huishoudelijke werkzaamheden, een deel van de was en de boodschappen niet zelfstandig doen.

4.3.2.

Er is geen aanleiding voor het oordeel dat dit medisch advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen of dat dit advies niet concludent of anderszins onjuist is. De medisch adviseur heeft appellante tijdens zijn spreekuur geobserveerd, heeft medische informatie bij de huisarts opgevraagd en heeft vervolgens alle aanwezige medische informatie van appellante, waaronder een brief van de KNO-arts en van de huisarts, in zijn beoordeling betrokken.

4.3.3.

Met de rechtbank is ook de Raad van oordeel dat appellante niet heeft onderbouwd welke andere huishoudelijke activiteiten dan waarmee door de medisch adviseur en het college reeds rekening is gehouden en waarvoor een maatwerkvoorziening is verstrekt, zij als gevolg van CTS niet kan verrichten. Ook in hoger beroep heeft appellante dit niet nader onderbouwd.

4.3.4.

De rechtbank heeft ten slotte met juistheid overwogen dat de stelling dat de ernstige dwangstoornis en smetvrees extra bewassing met zich brengt, niet leidt tot het oordeel dat de maatwerkvoorziening niet passend is. De medisch adviseur heeft geen noodzaak voor extra bewassing aanwezig geacht en appellante heeft geen contra-expertise overgelegd waaruit die noodzaak wel blijkt. Ook in hoger beroep heeft appellante haar stelling niet met nadere medische stukken onderbouwd. De enkele verwijzing naar een uitspraak van de Raad waarin een betrokkene eveneens smetvrees had, is hiervoor onvoldoende.

4.4.

Gelet op wat hiervoor is overwogen, slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, als voorzitter en R.E. Bakker en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2020.

(getekend) D.S. de Vries

(getekend) A.L. Abdoellakhan