Centrale Raad van Beroep, 19-08-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1925, 17/7245 AOW
Centrale Raad van Beroep, 19-08-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1925, 17/7245 AOW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 19 augustus 2020
- Datum publicatie
- 20 augustus 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2020:1925
- Zaaknummer
- 17/7245 AOW
Inhoudsindicatie
Herhaalde aanvraag om ouderdomspensioen terecht afgewezen. Geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
Uitspraak
17 7245 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 oktober 2017, 17/3560 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellanten] , laatstelijk gewoond hebbend te [woonplaats] , Marokko (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 19 augustus 2020
PROCESVERLOOP
Hoger beroep is ingesteld op naam van [betrokkene] (betrokkene).
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben de Raad bericht dat betrokkene is overleden.
De Raad heeft aanleiding gezien appellanten als partij aan te merken.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2020. Partijen zijn niet verschenen.
OVERWEGINGEN
Bij besluit van 25 oktober 2011 is de aanvraag van betrokkene om een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) afgewezen. Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit is bij besluit van 12 april 2012 ongegrond verklaard. Het door betrokkene tegen dit besluit ingestelde beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van 25 september 2014 van de rechtbank Amsterdam. Bij uitspraak van 1 juli 2016 heeft de Raad de rechtbankuitspraak van 25 september 2014 bevestigd. Het ingestelde cassatieberoep is bij arrest van de Hoge Raad van 3 maart 2017 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 23 september 2016 is bij de Svb een herhaalde aanvraag om ouderdomspensioen gedaan. Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 13 januari 2017. Bij besluit van 8 mei 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 13 januari 2017 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, het besluit van 25 oktober 2011 niet onmiskenbaar onjuist is en niet kan worden vastgesteld dat betrokkene ingezetene van Nederland is geweest of in Nederland heeft gewerkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen of, en zo ja, in welke periode betrokkene in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
Appellanten hebben zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat betrokkene verzekerd is geweest voor de AOW op grond van wonen en werken in Nederland. Gesteld is dat uit de overgelegde stukken duidelijk blijkt dat betrokkene in Nederland heeft gewoond en gewerkt en dat de daarin vermelde namen betrekking hebben op betrokkene.
De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat appellanten geen procesbelang hebben bij een oordeel over de aangevallen uitspraak. Ook heeft de Svb het standpunt ingenomen dat de herhaalde aanvraag terecht is afgewezen en de overgelegde stukken geen aanleiding geven om aan te nemen dat betrokkene verzekerd is geweest ingevolge de AOW. Deze stukken zijn ook betrokken in de eerdere (hoger)beroepsprocedure over het besluit van 12 april 2012, waarbij het besluit van 25 oktober 2011 in stand is gebleven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Anders dan de Svb, is de Raad van oordeel dat appellanten procesbelang hebben bij het verkrijgen van een beslissing van de Raad over de juistheid van de aangevallen uitspraak, waarin over besluiten gericht aan betrokkene is geoordeeld. Indien zou worden geconcludeerd dat betrokkene recht had op ouderdomspensioen over (een deel van) de periode die in geding is, komt de nabetaling van het pensioen in beginsel ten gunste van de erfgenamen.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of bij de aangevallen uitspraak terecht het bestreden besluit in stand is gebleven.
De aanvraag van 23 september 2016 is een herhaling van de aanvraag van 28 juli 2011, waarop de Svb bij de besluiten van 25 oktober 2011 en 12 april 2012 heeft beslist. De Svb heeft op deze herhaalde aanvraag beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
Er zijn geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd. In de aangevallen uitspraak is terecht geconcludeerd dat de stukken die bij de herhaalde aanvraag zijn overgelegd al in het kader van de eerdere procedure hadden kunnen worden ingebracht. De Svb mocht de aanvraag van 23 september 2016 dan ook afwijzen met verwijzing naar zijn besluiten van 25 oktober 2011 en 12 april 2012.
Op grond van beleidsregel LJN SB1076 acht de Svb zich in redelijkheid gehouden terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit indien dit besluit onmiskenbaar onjuist moet worden geacht. In dit geval heeft de Svb geen aanleiding gezien om de eerdere besluiten onmiskenbaar onjuist te achten. In wat is aangevoerd wordt geen aanleiding gevonden om aan te nemen dat de Svb geen juiste toepassing heeft gegeven aan dit beleid. Van een fout van de Svb is geen sprake. In de stellingen van appellanten, wordt verder geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
Voor een beoordeling van (mogelijke) aanspraken over de periode vanaf de herhaalde aanvraag is geen aanleiding, omdat betrokkene toen al was overleden.
Uit overweging 4.1 tot en met 4.8 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van L.R. Daman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2020.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) L.R. Daman