Centrale Raad van Beroep, 22-09-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2263, 19/2208 PW
Centrale Raad van Beroep, 22-09-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2263, 19/2208 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 22 september 2020
- Datum publicatie
- 28 september 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2020:2263
- Zaaknummer
- 19/2208 PW
Inhoudsindicatie
Intrekken bijstand in verband met niet verstrekken gegevens echtgenote.
Uitspraak
19/2208 PW en 19/2209 PW
Datum uitspraak: 22 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 april 2019, 19/75 en 19/954 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Baarn (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.B. Visser, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Visser. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Boogaard.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving ten tijde hier van belang bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
Op 15 juni 2018 heeft appellant een huwelijksakte overgelegd waaruit blijkt dat hij [in] 2018 in de Verenigde Staten (VS) is gehuwd is met X.
Bij besluit van 19 juli 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 december 2018 (bestreden besluit 1), heeft het college de bijstand per 21 mei 2018 ingetrokken. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant en X gehuwd zijn en niet als duurzaam gescheiden levend kunnen worden aangemerkt en dat, om het recht op bijstand van appellant vast te kunnen stellen, inkomens- en vermogensgegevens van X nodig zijn. Appellant heeft deze gegevens niet verstrekt zodat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Appellant heeft op 10 augustus 2018 een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht en rechtsbijstand ingediend.
Bij besluit van 17 oktober 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 februari 2019 (bestreden besluit 2), heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant de inkomens- en vermogensgegevens van X niet heeft verstrekt terwijl deze gegevens noodzakelijk zijn ter beoordeling van de aanvraag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De te beoordelen periode met betrekking tot bestreden besluit 1 loopt van 21 mei 2018 tot en met 19 juli 2018 (te beoordelen periode).
Appellant heeft aangevoerd dat zijn huwelijk met X pas in november 2018 is geregistreerd in de basisregistratie personen (BRP), waardoor in de te beoordelen periode geen sprake kan zijn van een huwelijk in de zin van de PW. Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant is [in] 2018 in de VS in het huwelijk getreden en dit is een – ook naar Nederlands recht – rechtsgeldig huwelijk. Een in het buitenland rechtsgeldig gesloten huwelijk wordt in Nederland van rechtswege erkend (artikel 10:31 BW). De omstandigheid dat het huwelijk in de te beoordelen periode nog niet in de BRP was geregistreerd doet daar niet aan af. Het college heeft appellant daarom terecht vanaf 21 mei 2018 voor de toepassing van de PW als gehuwde aangemerkt.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW wordt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is, aangemerkt als ongehuwd. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 25 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2918) leven echtgenoten pas duurzaam gescheiden, als beiden of één van hen het echtelijk samenleven wil verbreken, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd is en dit door ten minste één van beiden als blijvend is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit concrete feiten en omstandigheden. In het algemeen kan worden aangenomen dat betrokkenen na het sluiten van een huwelijk de bedoeling hebben om – misschien pas op termijn – echtelijk te gaan samenleven. Alleen in uitzonderlijke gevallen leven betrokkenen vanaf de huwelijksdatum duurzaam gescheiden. Dit moet dan ondubbelzinnig blijken uit concrete feiten en omstandigheden.
Anders dan appellant heeft aangevoerd is van een dergelijk uitzonderlijk geval niet gebleken. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat appellant in zijn bezwaarschrift heeft vermeld dat hij en X hun toekomst op termijn in Indonesië zien en dat appellant naar de VS is afgereisd en X heeft verzorgd toen zij ziek was. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet gesproken kan worden van een situatie dat ieder zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd is. Dat de plannen om samen te gaan wonen niet op korte termijn gerealiseerd zouden worden, zoals appellant heeft aangevoerd, doet hier niet aan af. Appellant en X hadden immers de bedoeling om de echtelijke samenwoning in Indonesië te realiseren, zodat de omstandigheid dat die situatie zich nog niet voordeed, niet als blijvend bedoeld was. Ook de omstandigheid dat noch appellant noch X een verblijfsvergunning heeft aangevraagd voor verblijf in onderscheidenlijk de VS en Nederland vormt geen beletsel voor echtelijke samenleving in Indonesië.
Uit 4.2 en 4.4 volgt dat appellant vanaf de dag dat hij met X in het huwelijk is getreden, te weten 21 mei 2018, voor de PW als gehuwd moet worden aangemerkt. Dat betekent dat het college gegevens omtrent het inkomen en vermogen van X nodig had om het recht op bijstand van appellant vast te kunnen stellen en dat het college appellant terecht om die gegevens heeft gevraagd. Nu appellant deze gegevens niet volledig heeft verstrekt, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
Appellant heeft, subsidiair, aangevoerd dat de bijstand op grond van artikel 18 PW afgestemd moet worden. Deze grond slaagt niet. Ook om te kunnen beoordelen of afstemming aangewezen is, heeft het college de gegevens over het inkomen en vermogen van X nodig. Appellant heeft geen gegevens omtrent het vermogen van X overgelegd. Voorts zien de door appellant overgelegde loonspecificaties van X niet op de situatie ten tijde van de te beoordelen periode.
Tegen bestreden besluit 2 heeft appellant geen afzonderlijke gronden aangevoerd, zodat deze geen bespreking behoeft.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2020.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) R.I.S. van Haaren
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over gehuwden.