Home

Centrale Raad van Beroep, 03-11-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2870, 18/2365 PW-PV

Centrale Raad van Beroep, 03-11-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2870, 18/2365 PW-PV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
3 november 2020
Datum publicatie
24 november 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:2870
Zaaknummer
18/2365 PW-PV

Inhoudsindicatie

De Raad volgt de rechtbank in zijn oordeel dat er onvoldoende reden was voor afstemming van de bijstand van betrokkene en dat het dagelijks bestuur bij twijfels over de financiële situatie van een belanghebbende niet mag uitwijken naar een afstemming van de bijstand wegens lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Het dagelijks bestuur heeft betrokkene immers niet de schending van de inlichtingenplicht tegengeworpen. De afstemming van de bijstand is niet te rechtvaardigen op de grond dat betrokkene haar leefgeld niet opneemt en dat zij financieel wordt ondersteund door mensen uit de Marokkaanse gemeenschap. Uit de verklaring van de personen die betrokkene geld hebben gegeven blijkt niet hoe vaak en hoe veel financiële hulp betrokkene van die personen heeft gekregen.

Uitspraak

18 2365 PW-PV

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 maart 2018, 17/3534 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren te Vlissingen (dagelijks bestuur)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

Datum uitspraak: 3 november 2020

Zitting heeft: J.C. Boeree

Griffier: S.H.H. Slaats

Ter zitting heeft het dagelijks bestuur zich laten vertegenwoordigen door mr. N.M. Feijtel.

Namens betrokkene is verschenen mr. C.L. de Koeijer.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;

- veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van

€ 525,-;

- bepaalt dat van het dagelijks bestuur een griffierecht van € 508,- wordt geheven.

Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.

1. Betrokkene ontving sinds 1 april 2010 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Betrokkene stond in de periode hier van belang onder beschermingsbewind en ontving van haar bewindvoerder wekelijks € 70,- aan leefgeld. Het dagelijks bestuur heeft in het besluit van 8 maart 2017 de bijstand van betrokkene met ingang van 1 januari 2017 verlaagd met € 303,- per maand. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd in het besluit van 11 april 2017 (bestreden besluit). Het dagelijks bestuur heeft hieraan ten grondslag gelegd dat betrokkene over voldoende middelen beschikt om in haar levensonderhoud te voorzien zonder dat zij gebruikmaakt van haar wekelijkse leefgeld van € 70,-.

2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, voor zover daarbij de bijstand van betrokkene is afgestemd op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door, het primaire besluit voor dit deel te herroepen. De rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij voor betrokkene is aangeduid als eiseres en en het dagelijks bestuur als Orionis:

“ 4.2. (…) Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRVB) kan het college alleen als gevolg van individuele omstandigheden overgaan tot individualiseren en kan slechts in zeer bijzondere situaties hiervan gebruik worden gemaakt. De bijstandsuitkering is immers een all-in-norm en de belanghebbende heeft daarbij in beginsel bestedingsvrijheid (ECLI:NL:CRVB:2009:BK5133, ECLI:NL:CRVB:2011:BR0584 en ECLI:NL:CRVB:2012:BV3069).

Uit de bankafschriften blijkt volgens Orionis dat eiseres beschikt over voldoende middelen om in haar levensonderhoud te voorzien zonder daarbij gebruik te maken van haar leefgeld. Uit de bankafschriften blijkt inderdaad dat eiseres in de periode september tot en met december 2016 haar leefgeld niet heeft opgenomen. Echter uit deze bankafschriften blijkt ook dat eiseres op 29 augustus 2016 € 500,-, op 8 september 2016 € 350,- en op 9 september 2016 € 250,- heeft opgenomen. Eiseres heeft dus in korte tijd een bedrag van € 1.100,- opgenomen. Orionis ontkent niet dat het mogelijk is dat eiseres in de periode vanaf september 2016 tot en met december 2016 met dat geld heeft voorzien in haar levensonderhoud. Daarnaast is door de gemachtigde van eiseres onbetwist gesteld dat eiseres niet beschikte over een pinpas met een juiste code, zodat het voor haar niet mogelijk was om geld op te nemen.

Naar het oordeel van de rechtbank bestond er onvoldoende reden om tot afstemming van de bijstandsuitkering over te gaan. Uit rechtspraak van de CRVB (02-04-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6123) volgt dat Orionis bij twijfels over de financiële situatie van een belanghebbende niet mag uitwijken naar een afstemming van de bijstand wegens lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Dan moet de inlichtingenplicht zijn geschonden maar dat werpt Orionis eiseres niet tegen. Het had daarom op de weg van Orionis gelegen om meer informatie bij eiseres te vragen omtrent de opname van haar leefgeld.”

3. In hoger beroep heeft het dagelijks bestuur aangevoerd dat de afstemming van de bijstand gerechtvaardigd is omdat betrokkene haar leefgeld niet opneemt en financieel wordt ondersteund door mensen uit de Marokkaanse gemeenschap.

4. De rechtbank heeft, met verwijzing naar de toepasselijke vaste rechtspraak, terecht geoordeeld dat in geval van betrokkene geen sprake is van een zeer bijzondere situatie die zou moeten leiden tot afstemming in de vorm van een verlaging van de bijstand. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit oordeel rust. Hij voegt daaraan nog toe, dat het enkele gegeven dat betrokkene in de periode van september 2016 tot en met mei 2017 geld heeft gekregen van een drietal personen voor de boodschappen, hier niet aan af doet. Uit de voorhanden verklaring van deze personen blijkt niet hoe vaak en hoe veel financiële hulp betrokkene dan wel van die personen heeft gekregen.

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt daarom bevestigd.

6. Aanleiding bestaat om het dagelijks bestuur te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 525,- in hoger beroep.

Waarvan proces-verbaal.

De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer

(getekend) S.H.H. Slaats (getekend) J.C. Boeree