Home

Centrale Raad van Beroep, 17-12-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3216, 16/6955 AOW

Centrale Raad van Beroep, 17-12-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3216, 16/6955 AOW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
17 december 2020
Datum publicatie
22 december 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:3216
Formele relaties
Zaaknummer
16/6955 AOW

Inhoudsindicatie

Verzoek aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) om een prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De Raad verzoekt het Hof bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak de doen over de volgende vragen:

1. Moet artikel 11, derde lid, onder a, van Vo 883/2004 aldus worden uitgelegd dat een werknemer die woont in een lidstaat, en op het grondgebied van een andere lidstaat werkt op basis van een uitzendovereenkomst, waarbij de dienstbetrekking eindigt zodra de uitzending eindigt en daarna weer wordt hervat, in de tussenliggende periodes onderworpen blijft aan de wetgeving van laatstbedoelde lidstaat zo lang hij deze arbeid niet tijdelijk heeft stopgezet?

2. Welke factoren zijn van belang om in dit soort gevallen te beoordelen of al dan niet sprake is van een tijdelijk stopzetten van de werkzaamheden?

3. Na welk tijdsverloop moet een werknemer die geen contractuele arbeidsverhouding meer heeft, worden geacht zijn werkzaamheden in het werkland tijdelijk te hebben stopgezet, behoudens concrete aanwijzingen voor het tegendeel?

Uitspraak

16/6955 AOW-P, 17/563 AKW-P

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Verzoek aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) om een prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)

Partijen:

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

[betrokkene 1] te [woonplaats 1] (betrokkene 1)

[betrokkene 2] te Polen (betrokkene 2)

Datum verzoek: 17 december 2020

PROCESVERLOOP

Zaak 16/6955 (betrokkene 1)

De Svb heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 oktober 2016, 16/762.

Betrokkene 1 heeft een verweerschrift ingezonden, alsmede nadere stukken. Ook de Svb heeft nog nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2019. Voor de Svb is verschenen mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen. Betrokkene is in persoon verschenen.

De Raad heeft het onderzoek heropend en nadere vragen gesteld. Betrokkene en de Svb hebben die beantwoord.

Zaak 17/563 (betrokkene 2)

Betrokkene 2 heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 januari 2017, 16/3835.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend en vragen van de Raad beantwoord.

Beide zaken

Beide zaken zijn vervolgens gevoegd behandeld ter zitting van 29 mei 2020. Voor de Svb is verschenen H. van der Most. Betrokkene 1 is in persoon verschenen. Betrokkene 2 is niet verschenen. Zijn gemachtigde is evenmin verschenen doordat deze abusievelijk geen definitieve uitnodiging voor de zitting heeft gehad.

In verband met het voornemen om in deze zaken aan het Hof een verzoek om een prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267 van het VWEU te doen, is aan partijen een concept-vraagstelling gezonden.

Partijen hebben daarop niet gereageerd.

OVERWEGINGEN

1 Zaak 16/6955 (betrokkene 1)

Feiten

1.1.

Betrokkene 1, die de Nederlandse nationaliteit heeft, is volgens de gegevens van de Svb per 31 mei 2012 vanuit Nederland verhuisd naar Duitsland ([woonplaats 2]). Zij heeft in Duitsland geen arbeid verricht. Wel heeft zij vanaf 14 januari 2013 met tussenpozen in Nederland gewerkt in dienst van [naam uitzendbureau 1] ([naam uitzendbureau 1]). De periodes tussen de verschillende tijdvakken van het uitzendwerk verschillen in lengte. De langste tussenliggende periode is van 19 oktober 2013 tot en met 30 maart 2014, ruim vijf maanden. De kortste tussenliggende periodes zijn van 20 september 2014 tot en met 25 september 2014 en van 23 januari 2015 tot en met 28 januari 2015, in beide gevallen zes dagen. De lengte van de overige tussenliggende periodes ligt hier tussenin.

1.2.

Betrokkene 1 werkte op basis van een uitzendovereenkomst met uitzendbeding. Op grond van een dergelijke uitzendovereenkomst neemt de dienstbetrekking een aanvang op het moment waarop de werknemer daadwerkelijk met de werkzaamheden start. De dienstbetrekking eindigt van rechtswege zodra de uitzending op verzoek van de opdrachtgever eindigt.

1.3.

Naast het werk voor [naam uitzendbureau 1] heeft betrokkene 1 werkzaamheden verricht in het huishouden van haar zoons. Daarvoor zijn achteraf arbeidsovereenkomsten opgesteld. Betrokkene 1 ontving voor deze werkzaamheden achteraf € 10,- per maand. Verder deed betrokkene 1 vrijwilligerswerk in Nederland en verrichtte zij onbetaalde zorgtaken voor familie.

1.4.

In oktober 2014 heeft betrokkene 1 bij de Svb een pensioenoverzicht in het kader van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd.

Besluiten van de Svb

1.5.

Met een besluit van 6 juli 2015 heeft de Svb aan betrokkene 1 dit overzicht verstrekt. Uit het overzicht blijkt dat betrokkene 1 tot 30 januari 2015 82% van het volledige AOW‑pensioen heeft opgebouwd. De Svb neemt hierbij aan dat betrokkene 1 in de periode dat zij in Duitsland woonde alleen verzekerd was voor de AOW in de periodes dat zij in Nederland daadwerkelijk werkzaam was via [naam uitzendbureau 1] en niet in de tussenliggende periodes.

1.6.

In een beslissing van 21 december 2015 is het bezwaar ongegrond verklaard. Wel is een nieuw pensioenoverzicht verstrekt, waarin de als niet-verzekerd aangemerkte periodes enigszins zijn aangepast. Het opgebouwde pensioen bleef echter 82% bedragen.

1.7.

Uit de gedingstukken blijkt dat betrokkene 1 in Duitsland niet voor een ouderdomspensioen in aanmerking zal komen omdat daar geen verzekerde tijdvakken zijn opgebouwd. Als de tijdvakken tussen de werkzaamheden via [naam uitzendbureau 1] als AOW-verzekerde tijdvakken in aanmerking moeten worden genomen, zal de korting op haar AOW-pensioen minder hoog zijn.

De rechtbank

1.8.

De rechtbank heeft het beroep van betrokkene 1 gegrond verklaard en de Svb opgedragen binnen acht weken na de aangevallen uitspraak een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft overwogen dat de periodes tussen de verschillende uitzendwerkzaamheden aan te merken zijn als periodes van verlof, dan wel werkloosheid, als bedoeld in de nationale regeling, met name artikel 6 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (BUB). In deze periodes wordt betrokkene 1 geacht verzekerd te zijn geweest voor de AOW, volgens de rechtbank. De rechtbank verwijst daarbij onder andere naar het arrest van het Hof van 23 april 2015, C-382/13, Franzen, Giesen, Van den Berg (arrest Franzen e.a.). Naar het oordeel van de rechtbank is het niet wenselijk dat iemand steeds voor betrekkelijk korte periodes aan het sociaal zekerheidsstelsel van een andere lidstaat wordt onderworpen.

Standpunten van partijen

1.9.

De Svb acht de vergelijking die de rechtbank heeft getrokken met het arrest Franzen e.a. onjuist. In de zaken die hebben geleid tot dat arrest was er sprake van een doorlopende arbeidsverhouding tussen Franzen e.a. en hun respectievelijke werkgevers. Dit betrof weliswaar oproepcontracten, maar de arbeidsverhouding bleef in stand. In de situatie van betrokkene 1 is daarvan geen sprake. Het kenmerk van een uitzendovereenkomst als die van betrokkene 1 is juist dat deze eindigt op het moment dat de inlener verder geen gebruik maakt van de diensten van de uitzendkracht. Op het uitzendbureau rust geen enkele verplichting jegens de betrokkene in de periodes dat die niet als uitzendkracht werkzaam is. Betrokkene 1 kan niet worden aangemerkt als iemand die verlof geniet, dan wel werkloos is in de zin van het BUB. Op grond van artikel 11, derde lid, onder a en onder c, van Verordening (EG) 883/2004 (Vo 883/2004), in samenhang met artikel 11, tweede lid, van Vo 883/2004 moet vastgesteld worden dat betrokkene 1 niet voldoet aan de voorwaarden om gelijkgesteld te worden met een werknemer, nu zij geen werkloosheidsuitkering uit Nederland heeft ontvangen. De van toepassing zijnde wetgeving dient, wat betreft de niet werkzame periodes, vastgesteld te worden met toepassing van artikel 11, derde lid, onder e, van Vo 883/2004.

1.10.

Betrokkene 1 benadrukt dat zij geheel op werkzaamheden in Nederland was gericht, ook al woonde zij in Duitsland. Zij verrichtte werkzaamheden via [naam uitzendbureau 1], nam in dat verband na afloop van de werkzaamheden verlof, was ook – betaald – werkzaam in het huishouden van haar zonen in Nederland, deed vrijwilligerswerk in Nederland bij organisaties als de scouting en ondersteunde familie en vrienden in Nederland op allerlei gebied. Zij meent dat zij doorlopend verzekerd is geweest voor de AOW. Betrokkene 1 heeft voorts verklaard sinds 2017 weer in Nederland te wonen. Op grond daarvan is zij sindsdien weer verzekerd voor de AOW.

2 Zaak 17/563 (betrokkene 2)

Feiten

2.1.

Betrokkene 2 woont met zijn gezin in Polen. Dit is tussen partijen niet in geschil. Hij heeft sinds 16 juli 2007, met enkele onderbrekingen, in Nederland gewerkt op basis van verschillende soorten arbeidsovereenkomsten met hetzelfde uitzendbureau ([naam uitzendbureau 2] te [vestigingsplaats]). De arbeid werd onderbroken van 25 september 2011 tot en met 30 januari 2012, van 5 februari 2012 tot en met 26 maart 2012 en van 1 januari 2016 tot en met 7 februari 2016.

2.2.

Vanaf 20 juli 2015 was tussen betrokkene 2 en [naam uitzendbureau 2] een uitzendovereenkomst voor bepaalde tijd van kracht voor de duur van acht maanden. In deze arbeidsovereenkomst was de volgende clausule opgenomen:

“Als de arbeid bij de opdrachtgever wegvalt heeft de werknemer voor de duur van deze uitzendovereenkomst de plicht om passende en vervangende arbeid te aanvaarden (..). Als de werknemer passende of vervangende arbeid weigert of niet langer voor arbeid beschikbaar is, vervalt de uitzendovereenkomst.”

Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene 2 van 1 januari 2016 tot en met 7 februari 2016 niet heeft gewerkt. In het centrale registratiesysteem van de overheid, Suwinet, is vermeld dat de overeenkomst die vanaf 20 juli 2015 van kracht was, is geëindigd op 31 december 2015 en dat vanaf 8 februari 2016 een nieuw tijdelijk dienstverband bestaat tussen betrokkene 2 en [naam uitzendbureau 2].

Besluiten van de Svb

2.3.

Bij besluit van 29 maart 2016 heeft de Svb aan betrokkene 2 laten weten dat hij geen recht heeft op kinderbijslag over januari en februari 2016 omdat hij op de eerste werkdag van die maanden niet werkzaam was in Nederland. Vanaf maart 2016 krijgt hij weer kinderbijslag.

2.4.

Bij beslissing op bezwaar van 20 mei 2016 heeft de Svb het bezwaar van betrokkene 2 ongegrond verklaard. Volgens de Svb is tijdens het verblijf van betrokkene 2 in Polen de uitzendovereenkomst komen te vervallen, omdat betrokkene 2 zich toen niet langer beschikbaar stelde voor arbeid.

De rechtbank

2.5.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de uitzendovereenkomst van betrokkene 2 in januari 2016 en de eerste week van februari 2016 was beëindigd. Dat sprake was van onder de overeenkomst vallend betaald of onbetaald verlof is niet aannemelijk geworden. Om die reden was ook geen sprake van een tijdelijke onderbreking van de arbeid als bedoeld in artikel 6 van het BUB. Ook is volgens de rechtbank geen sprake van discriminatie naar woonplaats of van een verboden belemmering van het vrije verkeer van personen. Evenmin is sprake van onzorgvuldig handelen of onbehoorlijk bestuur.

Standpunten van partijen

2.6.

Betrokkene 2 stelt zich primair op het standpunt dat zijn arbeidsovereenkomst in januari en februari 2016 niet is onderbroken. Hij bleef beschikbaar voor arbeid maar heeft in goed overleg met zijn werkgever onbetaald verlof opgenomen tot 8 februari 2016. Dat op 8 februari 2016 een nieuwe arbeidsovereenkomst is gesloten wil niet zeggen dat de oude arbeidsovereenkomst al in januari 2016 is vervallen. Subsidiair wijst betrokkene 2 erop dat een doelstelling van Vo 883/2004 is dat bij tijdelijke onderbreking van werk (korter dan drie maanden) de wetgeving van het laatste werkland van kracht blijft. Omdat betrokkene 2 in Polen geen recht heeft op kinderbijslag, rust op Nederland de verplichting kinderbijslag te betalen. Volgens betrokkene 2 levert de weigering van kinderbijslag in zijn geval een ongeoorloofd onderscheid op naar woonplaats en naar soort arbeidsverhouding, alsmede een ongeoorloofde belemmering van het vrije verkeer en een schending van artikel 3 van het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).

2.7.

De Svb blijft erbij dat de besluiten van 29 maart 2016 en 20 mei 2016 correct zijn. Volgens de Svb zijn uitzendkrachten, evenals andere werknemers, in beginsel verzekerd voor de duur van de arbeidsovereenkomst. Ten aanzien van betrokkene 2 was een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van toepassing, die echter om bepaalde redenen (o.a. het niet langer beschikbaar zijn voor arbeid) tussentijds kon worden beëindigd. Bij onderbrekingen van de arbeid wegens ziekte of betaald verlof bleef de arbeidsovereenkomst in stand en was betrokkene ook verzekerd. Vanaf 1 januari 2016 is de uitzendovereenkomst van betrokkene 2 echter feitelijk beëindigd. Daarom was betrokkene 2 ook niet verzekerd totdat op 8 februari 2016 een nieuwe arbeidsovereenkomst van kracht werd. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak merkt de Svb op dat er in het stelsel van de Nederlandse ingezetenenverzekering een toereikende rechtvaardiging is voor het feit dat in beginsel alleen ingezetenen verzekerd zijn. Van een verboden onderscheid is dus geen sprake. Verder is in het geval van betrokkene 2 geen sprake van één van de in artikel 6 van het BUB limitatief opgesomde oorzaken van tijdelijke onderbreking van de arbeid.

3 Wettelijk kader

Voor deze gedingen zijn de volgende bepalingen van belang.

Vo 883/2004

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze verordening:

a. a) worden onder "werkzaamheden in loondienst" verstaan werkzaamheden of daarmee gelijkgestelde situaties die als zodanig worden beschouwd voor de toepassing van de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat waar die werkzaamheden worden verricht, of waar die gelijkgestelde situaties zich voordoen;

b) worden onder "werkzaamheden anders dan in loondienst" verstaan werkzaamheden of daarmee gelijkgestelde situaties die als zodanig worden beschouwd voor de toepassing van de

socialezekerheidswetgeving van de lidstaat waar die werkzaamheden worden verricht, of waar

die gelijkgestelde situaties zich voordoen;

(…)

Artikel 11

Algemene regels

1. Degenen op wie deze verordening van toepassing is, zijn slechts aan de wetgeving van één

lidstaat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld.

2. Voor de toepassing van deze titel worden de personen die een uitkering ontvangen omdat of als gevolg van het feit dat zij een werkzaamheid uitvoeren in loondienst of een werkzaamheid anders dan in loondienst, beschouwd als personen die die werkzaamheid verrichten. Deze regel geldt niet voor uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of aan nabestaanden, prestaties in verband met arbeidsongevallen en beroepsziekten, of prestaties bij ziekte voor behandeling voor onbepaalde tijd.

3. Behoudens de artikelen 12 tot en met 16:

a. a) geldt voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat,

de wetgeving van die lidstaat;

b) (…)

c) (…)

d) (…)

e) geldt voor eenieder op wie de bepalingen van de onderdelen a) tot en met d) niet van

toepassing zijn, de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, onverminderd andere

bepalingen van deze verordening die hem prestaties garanderen krachtens de wetgeving

van een of meer andere lidstaten.

Algemene Ouderdomswet

Artikel 6

1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en

a. ingezetene is;

b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.

(…)

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.

(…)

Artikel 6a

Zo nodig in afwijking van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen:

a. wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;

b. wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.

Artikel 13, lid 1, onder a

Op het ouderdomspensioen wordt een korting van 2% toegepast voor elk kalenderjaar dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de 15-jarige, doch vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd niet verzekerd is geweest.

Algemene Kinderbijslagwet

Artikel 6

1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die

a. ingezetene is;

b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.

(…)

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.

(…)

Artikel 6a

Zo nodig in afwijking van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen:

a. wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;

b. wordt voor de toepassing van hoofdstuk 3 van deze wet onder verzekerde mede verstaan de niet-verzekerde persoon die recht op kinderbijslag heeft verkregen op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU 2004, L 166);

c. wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.

Besluit uitbreiding en beperking kring van verzekerden volksverzekeringen 1999

Artikel 6

Tijdelijke onderbreking van arbeid in Nederland

Verzekerd op grond van de volksverzekeringen blijft de persoon die niet in Nederland woont, maar die uitsluitend in Nederland arbeid verricht en van wie de arbeid tijdelijk wordt onderbroken:

a. wegens ziekte, gebreken, zwangerschap, bevalling of werkloosheid; of

b. wegens verlof, staking of uitsluiting.

Artikel 9

Niet in Nederland wonende zelfstandigen

Verzekerd op grond van de volksverzekeringen is de persoon die niet in Nederland woont en die belastbare winst uit Nederlandse onderneming als bedoeld in afdeling 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 geniet, mits hij in Nederland arbeid verricht voor die onderneming.

4 Overwegingen