Home

Centrale Raad van Beroep, 03-01-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:7, 17/3580 AKW

Centrale Raad van Beroep, 03-01-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:7, 17/3580 AKW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
3 januari 2020
Datum publicatie
7 januari 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:7
Zaaknummer
17/3580 AKW

Inhoudsindicatie

Dubbele kinderbijslag. Voorwaarde minimale afstand tussen onderwijsinstelling en huis niet discriminatoir. Vorming op moskee-internaat geen onderwijs in de zin van de AKW.

Uitspraak

17 3580 AKW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van

27 maart 2017, 16/3945 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

Datum uitspraak: 3 januari 2020

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. van den Brink, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Als opvolgend gemachtigde heeft mr. B.J. Manspeaker zich gesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Manspeaker. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant ontving kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn zoon [naam zoon] , geboren [in] 2001. Op 30 september 2013 heeft appellant gemeld dat zijn zoon uitwonend werd wegens het volgen van onderwijs. Met een besluit van 14 juli 2014 is aan appellant gemeld dat hij vanaf het derde kwartaal van 2013 voor [naam zoon] recht heeft op dubbele kinderbijslag als bedoeld in artikel 7, zesde lid, onder b, van de AKW, omdat [naam zoon] uitwonend was voor het volgen van onderwijs.

1.2.

In een brief van 1 april 2015 is aan appellant uitgelegd dat de voorwaarden voor het ontvangen van dubbele kinderbijslag wegens het uitwonend zijn van kinderen om onderwijsredenen zijn gewijzigd. Voor hem zou dat kunnen betekenen dat hij vanaf 1 oktober 2015 geen recht meer heeft op deze dubbele kinderbijslag. Nadat hem eerst, bij besluit van 26 november 2015, voor het vierde kwartaal van 2015 dubbele kinderbijslag was toegekend, is dit besluit gewijzigd bij besluit van 25 januari 2016 (herzieningsbesluit). In dit laatste besluit is aan appellant gemeld dat hij voor [naam zoon] recht heeft op enkelvoudige kinderbijslag. Hoewel [naam zoon] uitwonend is, is dit niet in verband met onderwijs op een school die meer dan 25 kilometer van de woonplaats van het gezin ligt. Met een besluit van dezelfde datum wordt € 273,78 van appellant teruggevorderd als te veel betaalde kinderbijslag.

1.3.

Het bezwaar tegen het herzieningsbesluit is in een beslissing van 26 mei 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. De Svb heeft hierbij overwogen dat appellant vanaf 1 oktober 2015 niet meer voldoet aan de voorwaarden voor het recht op dubbele kinderbijslag, nu de opleiding die [naam zoon] volgt niet voorkomt op de lijst van onderwijsinstellingen die recht geven op dubbele kinderbijslag. Daarnaast is de Svb van mening dat er geen sprake is van enige onjuiste, onrechtmatige of discriminatoire grond die in strijd is met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de school van [naam zoon] zich niet minstens 25 kilometer van het huis van zijn ouders bevindt. Daarnaast komt de school niet voor op de bij de wijziging van artikel 7, zesde lid, van de AKW opgestelde lijst van onderwijsinstellingen die recht geven op dubbele kinderbijslag. Evenmin kan de rechtbank tot het oordeel komen dat sprake is van schending van bepalingen van het EVRM.

3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat er sprake is van schending van verdragsrechtelijke fundamentele rechten, waaronder het discriminatieverbod en het recht op ongestoord genot van eigendom.

4. De Raad overweegt als volgt.

4.1.

Met ingang van 1 januari 2015 zijn de voorwaarden waaronder een verzekerde recht kan hebben op dubbele kinderbijslag aangescherpt. Een reden voor een nader onderzoek naar de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag was gelegen in een motie van de Tweede Kamer (TK 33 400 XV, nr. 93) in het kader van een discussie over moskee-internaten. Een andere reden was dat al eerder, in 2013, door het kabinet de wens te kennen was gegeven de regeling zo in te richten dat er een helder en concreet verband was tussen het uitwonend zijn en het volgen van onderwijs. Om dit te bereiken is onder andere als voorwaarde opgenomen dat er een afstand van ten minste 25 kilometer moet zijn tussen de onderwijsinstelling en het huis van de ouders of verzorgers. Als aan deze voorwaarde niet wordt voldaan, wordt er reeds hierom door de wetgever onvoldoende noodzaak gevonden om het uitwonend zijn te financieren. Deze voorwaarde is objectief en algemeen geldend en is dus niet discriminatoir.

4.2.

[naam zoon] volgde destijds onderwijs in de zin van de AKW aan het [naam college] in [woonplaats] , een middelbare school op korte afstand van zijn huis. Uit het feit dat het [naam college] op minder dan 25 kilometer afstand ligt van het huis van appellant, volgt dat appellant reeds om die reden niet voldeed aan de eisen om voor dubbele kinderbijslag in aanmerking te komen.

4.3.

Naast zijn middelbare schoolopleiding verbleef [naam zoon] doordeweeks op een internaat van de [naam Stichting] . Dit verblijf was gericht op religieuze en culturele vorming op het terrein van de islam en het internaat is verbonden met de moskee ter plaatse. De vorming aan het internaat kan niet worden aangemerkt als onderwijs in de zin van de AKW, omdat er geen sprake is van een opleiding gericht op enig examen, resulterend in een diploma of getuigschrift, die kan leiden tot toegang naar vervolgonderwijs, en evenmin van een opleiding waarvan een nuttig effect mag worden verwacht voor de uitoefening van enige functie of beroep (zie de uitspraak van de Raad van 6 februari 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO4175). Het verblijf van [naam zoon] in het internaat is dan ook niet relevant voor een mogelijke aanspraak van appellant op dubbele kinderbijslag.

4.4.

Appellant stelt dat de Svb zijn recht op het ongestoord genot van eigendom heeft geschonden door het recht op dubbele kinderbijslag te herzien naar het recht op enkelvoudige kinderbijslag. Hij kan hierin niet worden gevolgd. De wijziging van zijn recht op kinderbijslag heeft een wettelijke basis. Het doel van deze regeling is legitiem, nu de wetgever heeft geoordeeld dat er objectieve criteria vastgesteld moesten worden voor de beoordeling van de vraag of het uitwonend zijn van kinderen om studieredenen noodzakelijk is. Het criterium dat er een bepaalde afstand dient te zijn tussen het huis van de verzorgers en de schoolinstelling voldoet aan het proportionaliteitsvereiste. Het geldt bovendien voor alle rechthebbenden op kinderbijslag, zodat niet gezegd kan worden dat de maatregel gericht is op het ontnemen van eigendom aan een bepaalde groep personen. Op het niveau van de wet- en regelgeving is er dus geen schending van het recht op het ongestoord genot van eigendom.

4.5.

Evenmin kan tot het oordeel worden gekomen dat in de situatie van appellant er sprake is van een buitensporige last. Appellant wordt door de voorwaarden individueel niet zwaarder getroffen dan anderen in een vergelijkbare situatie. De last is ook niet buitensporig. De regeling waarin strengere criteria zijn vastgesteld voor het recht op dubbele kinderbijslag is ingegaan op 1 januari 2015. Omdat appellant al recht had op deze dubbele kinderbijslag vóór deze datum, gold voor hem de overgangstermijn van drie kwartalen, zodat hij pas vanaf het vierde kwartaal van 2015 de gevolgen heeft gemerkt. Zeker vanaf de brief van 1 april 2015 heeft appellant de tijd gehad om zich in te stellen op het gaan ontvangen van een lager bedrag aan kinderbijslag. Zeker nu de kinderbijslag geen primaire inkomensbron is, moet deze termijn als voldoende ruim worden aangemerkt om te anticiperen op het verlies van een deel van de kinderbijslag.

4.6.

Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak zal dan ook bevestigd worden.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en P. Fortuin als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2020.

(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum

De griffier is verhinderd te ondertekenen.