Home

Centrale Raad van Beroep, 13-07-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1710, 20/4202 PW

Centrale Raad van Beroep, 13-07-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1710, 20/4202 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
13 juli 2021
Datum publicatie
19 juli 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:1710
Zaaknummer
20/4202 PW

Inhoudsindicatie

Uitkeringsspecificatie. Besluitbegrip. Niet-ontvankelijk bezwaar. Procesbelang. Verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Uitspraak in hoofdzaak. De uitkeringsspecificatie is, anders dan het college en de rechtbank hebben aangenomen, een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, omdat deze een wijziging bevat ten opzichte van de eerdere specificatie in die zin dat de maandelijkse inhouding in verband met de bestuursrechtelijke premie is verhoogd. Het bezwaar was echter niet gericht tegen de inhouding in verband met de bestuursrechtelijke premie, maar op het oplossen van een geschil met de zorgverzekeraar. Met de bezwaarprocedure kon verzoeker dit door hem beoogde doel niet bereiken, zodat hij in bezwaar geen belang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitkeringsspecificatie. Het bezwaar was niet-ontvankelijk maar op andere gronden

Uitspraak

20/4202 PW, 21/1849 PW-VV

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 oktober 2020, 20/1462 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 21 mei 2021

Partijen:

[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

Datum uitspraak: 13 juli 2021

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Verzoeker heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2021. Verzoeker is verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Verzoeker ontvangt sinds februari 1998 een uitkering, laatstelijk ingevolge de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande zonder woonkosten. Op de uitkering van verzoeker wordt al jarenlang een bedrag aan bestuursrechtelijke premie ingehouden – en overgemaakt aan het Centraal Administratie Kantoor (CAK). De hoogte van de bestuursrechtelijke premie wordt jaarlijks door het CAK vastgesteld. In december 2019 heeft het CAK verzoeker schriftelijk op de hoogte gesteld van een verhoging van het premiebedrag per 1 januari 2020 te weten van € 138,50 naar € 141,50 per maand. Op de uitkeringsspecificatie Participatiewet januari 2020 staat de inhouding van € 141,50 ten behoeve van het CAK vermeld.

1.2.

Bij besluit van 25 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van verzoeker tegen de uitkeringsspecificatie over de maand januari 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de inhouding op de specificatie van januari 2020 niet afwijkt van eerdere toekennende besluiten en bijbehorende uitkeringsspecificaties, zodat geen sprake is van een besluit gericht op een nieuw rechtsgevolg.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat tegen een uitkeringsspecificatie geen bezwaar kan worden ingesteld.

4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van artikel 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb, in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4.2.

Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.

4.3.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker, gelet op zijn uiteengezette financiële situatie, een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat in dit geval de onder 4.2 bedoelde situatie zich voordoet en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

4.4.

Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld uitspraak van 8 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2313) ligt aan elke (meestal: maandelijkse) betaling van salaris of uitkering een besluit tot zodanige betaling ten grondslag. Wanneer een ander daartoe strekkend geschrift van het bestuursorgaan ontbreekt, kan dit besluit zichtbaar worden in een salaris- of uitkeringsspecificatie. Daartegen staat dan in beginsel het rechtsmiddel van bezwaar open. De rechtmatigheid van een eerder genomen besluit waarbij over de grondslag van periodiek te betalen salaris of uitkering is beslist, kan niet bij elke betaling opnieuw aan de orde worden gesteld als er in de periodieke betaling geen wijziging optreedt. Dan is in het algemeen slechts sprake van een herhaling van de eerder genomen beslissing. Zo’n herhaling is niet gericht op enig rechtsgevolg dat niet reeds door de oorspronkelijke beslissing tot stand was gebracht en kan om die reden niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.

4.4.

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie van januari 2020. Deze specificatie bevat een wijziging ten opzichte van de specificatie van december 2019 in die zin dat de maandelijkse inhouding in verband met de bestuursrechtelijke premie is verhoogd van € 138,50 naar € 141,50. Gelet hierop is de specificatie van januari 2020 niet slechts informatief van aard, maar is de specificatie gericht op rechtsgevolg voor zover het de hoogte van de inhouding betreft. Dit betekent dat de betreffende specificatie in zoverre moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Dat betekent dat aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en bestreden besluit vernietigen. Aansluitend moet worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om op basis van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit van 25 februari 2020 in stand te laten. Daartoe wordt als volgt overwogen.

4.5.

Het bezwaar van verzoeker is niet gericht tegen de inhouding in verband met de bestuursrechtelijke premie op zich, maar gericht op het oplossen van een geschil met de zorgverzekeraar. Verzoeker houdt het college verantwoordelijk voor het ontstaan van de wanbetaling aan de zorgverzekeraar, omdat het college rechtstreeks de betaling van de ziektekostenpremies uit de bijstandsuitkering deed. Met de bezwaarprocedure kon verzoeker dit door hem beoogde doel niet bereiken, zodat hij in bezwaar geen belang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitkeringsspecificatie. Dit betekent dat het college het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren in verband met het ontbreken van procesbelang. Hieruit volgt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. Het betekent ook dat geen grond bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.

4.6.

Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat uit de uitgebreide behandeling ter zitting is gebleken dat verzoeker hulp behoeft vanuit het college om uit de al jaren voortdurende situatie van inhouding van bestuursrechtelijke premie te raken. Uit de gedingstukken blijkt dat een medewerker van de gemeente op 19 februari 2020 verzoeker schriftelijk heeft benaderd om te praten over de aflossing van een schuld bij de ziektekostenverzekeraar. Deze brief heeft echter geen vervolg gekregen. Het komt de voorzieningenrechter als zinnig voor dat partijen alsnog komen tot een oplossing van de gerezen problematiek.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Nu (de griffier van) de rechtbank en van de Raad geen griffierecht hebben geheven, is toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb niet aan de orde.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep

-

vernietigt de aangevallen uitspraak;

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit van 25 februari 2020;

-

bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;

-

wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2021.

(getekend) A.J. Schaap

(getekend) B. Beerens