Centrale Raad van Beroep, 21-07-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1824, 19/3954 WAJONG
Centrale Raad van Beroep, 21-07-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1824, 19/3954 WAJONG
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 21 juli 2021
- Datum publicatie
- 29 juli 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2021:1824
- Zaaknummer
- 19/3954 WAJONG
Inhoudsindicatie
Afwijzing Wajong-aanvraag. Het ontbreken van arbeidsvermogen is niet duurzaam.
Uitspraak
Datum uitspraak: 21 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 juli 2019, 18/6130 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. V.M.C. Verhaegen, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 23 juni 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Verhaegen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Vermeijden.
OVERWEGINGEN
Appellante, geboren op [geboortedag] 1997, heeft met een door het Uwv op 6 december 2017 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante kampt met PTSS, depressie, faalangst en rugklachten. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van haar Intensief Pedagogisch Thuishulpverlener van Juvent en een rapport van februari 2016 van Intervence. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 31 januari 2018 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante nu geen arbeidsvermogen heeft omdat zij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden, maar deze situatie niet duurzaam is.
Bij besluit van 22 augustus 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 31 januari 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat partijen het erover eens zijn dat appellante op het moment van de Wajong-aanvraag, 6 december 2017, niet beschikte over basale werknemersvaardigheden en zij reeds daarom op dat moment geen arbeidsvermogen had. Partijen verschillen van mening over de vraag of die situatie toen duurzaam was. De rechtbank heeft zich daarom beperkt tot een beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van basale werkneermsvaardigheden bij appellante. De rechtbank heeft daarover overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende concreet heeft gemotiveerd waarop de verwachting is gebaseerd dat verdere behandeling mogelijk is en dat die zal bijdragen aan het verder ontwikkelen van basale werknemersvaardigheden, zodat de mogelijkheden van appellante tot arbeidsparticipatie zich kunnen ontwikkelen. In de beschikbare medische gegevens van behandelaars heeft de rechtbank niet gelezen dat appellante een klinische behandeling wordt ontraden. De rechtbank heeft daarin evenmin aanwijzingen gezien voor het standpunt dat er op 6 december 2017 geen andere behandeling meer mogelijk was. Appellante heeft, volgens de rechtbank, bovendien in beroep geen medische gegevens ingediend die aanknopingspunten geven voor de conclusie dat het UWV de duurzaamheidsprognose onvoldoende heeft onderbouwd. Dat appellante nog steeds geen verbetering van haar klachten ervaart is voor haar heel naar, maar mag volgens de rechtbank gelet op de wetgeving die van toepassing is geen rol spelen bij het oordeel over het verder kunnen ontwikkelen van basale werknemersvaardigheden op de beoordelingsdatum 6 december 2017. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv ten onrechte hebben geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij haar niet duurzaam is. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante aangevoerd dat haar psychische problemen na vele behandeltrajecten niet structureel zijn opgelost en dat het meest recente traject in september 2019 zonder resultaat is beëindigd. Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld over wat zij in beroep heeft aangevoerd over de voorwaarden dat appellante niet in staat zal zijn om tenminste een uur aaneengesloten te werken en dat zij niet tenminste vier uur per dag belastbaar zal zijn. Appellante verzoekt om benoeming van een onafhankelijk deskundige omdat zij financieel niet in staat is deze zelf in te schakelen.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
Appellante is op [geboortedag] 2015 achttien jaar oud geworden en heeft op 6 december 2017 een Wajong-aanvraag ingediend. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante op [geboortedag] 2015 en op 6 december 2017 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) had omdat zij niet beschikte over basale werknemersvaardigheden. Partijen zijn verdeeld over de vraag of appellante ook voldeed aan de voorwaarden dat zij niet aaneengesloten kon werken gedurende ten minste een periode van een uur en dat zij niet ten minste vier uur per dag belastbaar was. Daarnaast is in geschil de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen op 6 december 2017 duurzaam is.
Appellante wordt gevolgd in haar standpunt dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de door haar in beroep aangevoerde grond, dat zij niet alleen voldoet aan de voorwaarde dat zij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden, maar zij ook voldoet aan de voorwaarden dat zij niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Voor de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, is van belang dat komt vast te staan aan welke van de in artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit genoemde negatieve voorwaarden door appellante wordt voldaan. Vervolgens dient ten aanzien van elk van die voorwaarden te worden beoordeeld of het uitgesloten is dat daaraan in de toekomst zal kunnen worden voldaan.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat appellante in staat is tenminste een uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Appellante heeft in 2015 Equittherapie bij een zorgboerderij gevolgd. Op dinsdagen en donderdagen heeft zij als dagbesteding werkzaamheden uitgevoerd op de boerderij. De Equittherapeute van appellante heeft op 23 juni 2015 gemeld dat appellante een aanpakker is, dat ze niet stil valt en dat appellante zelf het werk ziet en zoekt. Volgens de therapeute heeft de therapie een helende, positieve invloed op de sociaal emotionele ontwikkeling van appellante. Appellante is volgens haar op dat moment volop in ontwikkeling. Tijdens de hoorzitting is daarnaast naar voren gekomen dat appellante in de periode van januari tot en met maart 2017 in loondienst huishoudelijke taken verrichtte op het schip waar haar vriend werkzaam was. Het Uwv heeft zich gelet op vorenstaande met juistheid op het standpunt gesteld dat appellante in staat is een uur aaneengesloten een taak te verrichten en gedurende vier uur per dag belastbaar.
Uit 4.4 volgt dat als de rechtbank de betreffende Wajong-voorwaarden wel had besproken, dat niet tot gegrondverklaring van het beroep had geleid. Er bestaat daarom geen aanleiding de aangevallen uitspraak op deze grond te vernietigen.
Partijen zijn verder verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium). In het beoordelingskader is het volgende stappenplan opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen:
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
- er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
- de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.”
Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat op de beoordelingsdatum van 6 december 2017 geen sprake was van een situatie waarin het uitgesloten was dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van appellante zich nog zouden ontwikkelen. De beoordeling van de duurzaamheid betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie op dat moment, waarbij de omstandigheid dat ‑ achteraf bezien - die verbetering niet heeft plaatsgevonden geen rol mag spelen. Op 6 december 2017 was appellante recentelijk begonnen met een behandeling voor haar psychische problematiek en werd een vervolgtraject in de vorm van een dagbehandeling, gericht op de emotieregulatieproblemen, voor haar gepland. Uit een brief van de psychiater L.J.A. Rampaart van 2 augustus 2018 blijkt dat dit vervolgtraject door appellante na de datum in geding is afgebroken, dat een intakegesprek inmiddels weer staat gepland en dat er na deze intake tot een behandeladvies zal worden gekomen. De psychiater schrijft verder dat de dagbehandeling te kort heeft gelopen om tot resultaat te leiden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven het aannemelijk te achten dat deze dagbehandeling, zo die langer had geduurd, verbetering had gebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder gewezen op de mogelijkheid om de terugkerende PTSS-klachten van appellante nogmaals met EMDR te behandelen. Daarnaast is een klinische behandeling mogelijk in een instelling die gespecialiseerd is in persoonlijkheidsstoornissen en waar patiënten minstens een jaar intensief worden behandeld. Anders dan appellante heeft gesteld valt in de aanwezige medische informatie, waaronder de brief van de psychiater, niet te lezen dat een dergelijke klinische behandeling haar door de behandelaars is ontraden.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen, afgewezen.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.8 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden moet worden bevestigd.
Voor een veroordeling tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente bestaat geen grond, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- -
-
wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) V.M. Candelaria