Centrale Raad van Beroep, 31-08-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2182, 19/3063 PW
Centrale Raad van Beroep, 31-08-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2182, 19/3063 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 31 augustus 2021
- Datum publicatie
- 6 september 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2021:2182
- Zaaknummer
- 19/3063 PW
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep. Onvoldoende actueel procesbelang bij een beoordeling van het hoger beroep tegen de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand voor een schuld die niet wordt ingevorderd.
Ter beoordeling ligt voor de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand ter aflossing van een schuld aan de Belastingdienst/Toeslagen. Appellante heeft ter zitting bevestigd dat de Belastingdienst/Toeslagen het teruggevorderde bedrag niet heeft ingevorderd. Tot op dit moment levert de schuld appellante dus geen terugbetalingskosten op waarvoor zij bijzondere bijstand nodig heeft. Het nagestreefde resultaat kan voor appellante dan ook geen feitelijke betekenis hebben. Dat zij mogelijk die kosten in de toekomst wel zal moeten maken, bijvoorbeeld als het verzoek om kwijtschelding wordt afgewezen, brengt hierin geen verandering. Duidelijk is dat de onmiddellijke aflossing in één keer van de schuld aan de Belastingdienst/Toeslagen appellante zal opluchten, omdat zij dan niets meer te maken heeft met de financiële en juridische perikelen die, buiten haar toedoen, door de instanties zijn veroorzaakt. De begrijpelijke wens om dit te bereiken betekent niet dat appellante een voldoende actueel processueel belang heeft bij een beoordeling van het hoger beroep. Ook overigens is niet gebleken van enig procesbelang. Ook overigens is niet gebleken van enig procesbelang. Het hoger beroep moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Uitspraak
Datum uitspraak: 31 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
23 mei 2019, 18/6746 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.E. Muller, advocaat, hoger beroep ingesteld en schriftelijk vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. N. Brands, waarnemend voor mr. Muller, en S.B. Ariania, tolk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P.A. van de Ven.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontvangt bijstand van het college op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
Zij is in 2013, samen met haar minderjarige dochter en zonder haar echtgenoot, vanuit Eritrea naar Nederland gekomen. Nadat appellante bij de Sociale verzekeringsbank kinderbijslag had aangevraagd heeft deze instantie voor haar, zonder dat zij dat wist, bij de Belastingdienst/Toeslagen diverse toeslagen aangevraagd. De Belastingdienst heeft haar vervolgens ongevraagd, automatisch en ten onrechte onder meer de zogenoemde alleenstaande ouderkop (ALO-kop) op het kindgebonden budget verstrekt en zorgtoeslag naar de norm voor een ongehuwde. Toen de Belastingdienst duidelijk werd dat appellante tot 25 september 2017 gehuwd was, heeft deze 50% van de verstrekte zorgtoeslag en de ALO-kop van appellante teruggevorderd. Die terugvordering bedraagt over de jaren 2015 en 2016 samen € 5.982,- . Het besluit tot terugvordering staat inmiddels in rechte vast.
Appellante heeft de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om een betalingsregeling. De directeur Toeslagen heeft hierop gereageerd bij brief van 1 februari 2018 en bij brief van 5 juni 2018. Daarbij is aan appellante over de terugvordering over 2015 respectievelijk 2016 het volgende meegedeeld.
“Ik zal geen invorderingsmaatregelen meer nemen. De reden hiervoor is dat u onvoldoende betalingscapaciteit hebt.
[…]
Mijn beslissing betekent voor u het volgende:
- -
-
De schuld blijft wel bestaan, maar u hoeft deze niet te betalen.
- -
-
We verrekenen eenmalige teruggaven voor uw toeslagen en eenmalige teruggaven voor de inkomstenbelasting met deze schuld. We doen dit tot 3 jaar na de datum van deze brief.
- -
-
Toeslagen of teruggaven die u maandelijks ontvangt, verrekenen wij niet.
[…]”
Appellante heeft op 2 maart 2018 bij het college een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de PW ter aflossing van haar schuld aan de Belastingdienst van € 5.982,-.
Appellante heeft op 1 november 2018 aan de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om haar schuld kwijt te schelden. Dit verzoek is afgewezen. Appellante wacht nog op een beslissing op het bezwaar tegen het afwijzingsbesluit.
Bij besluit van 29 maart 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 augustus 2018 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW geen bijstand wordt verleend voor schulden en niet gebleken is van zeer bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de PW.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat het college haar wegens bijzondere omstandigheden bijzondere bijstand had moeten verlenen voor de aflossing van haar schuld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of appellante voldoende procesbelang heeft. Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887) is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van alleen een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
Appellante heeft ter zitting bevestigd dat de Belastingdienst/Toeslagen het teruggevorderde bedrag niet heeft ingevorderd in de drie jaren die na de onder 1.3 bedoelde brieven zijn verstreken en ook niet in de periode daarna. Tot op dit moment levert de schuld appellante dus geen terugbetalingskosten op waarvoor zij bijzondere bijstand nodig heeft. Appellante heeft uitgelegd dat zij toch behoefte heeft aan bijzondere bijstand omdat de mogelijkheid blijft bestaan dat de Belastingdienst/Toeslagen alsnog tot invordering overgaat zolang niet positief op haar verzoek om kwijtschelding is beslist, bijvoorbeeld als haar inkomen in de toekomst stijgt. Deze gedachte belast haar zeer, vooral omdat de schuld geheel buiten haar toedoen is ontstaan. Daarom wil appellante het bedrag aan bijzondere bijstand gebruiken om de schuld aan de Belastingdienst/Toeslagen onverplicht onmiddellijk in één keer af te lossen.
Het door appellante nagestreefde resultaat van het hoger beroep is de verstrekking van bijzondere bijstand voor de kosten van aflossing van de schuld aan de Belastingdienst/Toeslagen. Uit 4.2 volgt dat appellante die kosten tot op dit moment niet heeft. Het nagestreefde resultaat kan voor appellante dan ook geen feitelijke betekenis hebben. Dat zij mogelijk die kosten in de toekomst wel zal moeten maken, bijvoorbeeld als het verzoek om kwijtschelding wordt afgewezen, brengt hierin geen verandering.
Duidelijk is dat de onmiddellijke aflossing in één keer van de schuld aan de Belastingdienst/Toeslagen appellante zal opluchten, omdat zij dan niets meer te maken heeft met de financiële en juridische perikelen die, buiten haar toedoen, door de instanties zijn veroorzaakt. Maar in het licht van wat onder 4.1 is overwogen betekent de begrijpelijke wens om dit te bereiken niet dat appellante een voldoende actueel processueel belang heeft bij een beoordeling van het hoger beroep.
Ook overigens is niet gebleken van enig procesbelang. Appellante vordert geen vergoeding van schade in de zin van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Ook kan geen procesbelang worden ontleend aan de verzochte veroordeling tot vergoeding van proceskosten. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 21 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3666).
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk als voorzitter en A.M. Overbeeke
en K.M.P. Jacobs als leden, in tegenwoordigheid van R. de Haas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2021.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) R. de Haas