Centrale Raad van Beroep, 14-09-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2359, 18/1987 PW
Centrale Raad van Beroep, 14-09-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2359, 18/1987 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 14 september 2021
- Datum publicatie
- 27 september 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2021:2359
- Zaaknummer
- 18/1987 PW
Inhoudsindicatie
Intrekking en tergvordering AIO. Onroerend goed in het buitenland. Matiging terugvordering. Geen aanknopingspunten dat waarde van de woning destijds hoger was dan nu getaxeerd.
- Niet in geschil is dat appellant in de gehele te beoordelen periode eigenaar was van een woning in Marokko en dat hij daarvan niet eerder melding heeft gemaakt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de woning niet in zijn geheel tot zijn eigendom behoort.
- In reactie op vragen van de Raad heeft de Svb aangegeven op dit moment geen concrete aanwijzingen te hebben dat de waarde van de woning in 2006 hoger was dan in 2014/2015. In dit geval moet worden aangenomen dat appellanten bij een juiste en volledige nakoming van de inlichtingenverplichting over een veel kortere periode dan de bijna negen jaar waarover in het bestreden besluit wordt teruggevorderd geen recht op aanvullende bijstand en AIO-aanvulling zouden hebben gehad. Vervolgens zou hen in dat geval gedurende het resterende deel van het tijdvak, waarop de terugvordering ziet, AIO-aanvulling zijn verleend. Daarom zal de Svb aan de hand van een theoretische berekening de periode dienen vast te stellen waarover appellanten geen recht op aanvullende bijstand en AIO-aanvulling zouden hebben gehad. Aangezien bij een juiste en volledige nakoming van de inlichtingenverplichting over die periode geen aanvullende bijstand en AIO-aanvulling had moeten worden verleend, komt het juist voor dat de kosten van AIO-aanvulling over die periode worden gebruteerd.
Uitspraak
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 14 september 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 februari 2018, 17/5687, 17/5689 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. P.W. Altenburg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de Svb op 9 mei 2018 nieuwe beslissingen op bezwaar genomen.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2020. Partijen zijn niet verschenen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
De Svb heeft schriftelijk nadere vragen van de Raad beantwoord.
Appellanten hebben hierop schriftelijk gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant, geboren in 1941, ontving sinds juli 2006 van de Svb een onvolledig ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet met daarop een toeslag, omdat appellante, geboren in 1953, jonger was dan 65 jaar. Van 12 september 2006 tot 1 juli 2009 ontvingen appellanten tevens aanvullende bijstand op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor gehuwden van de gemeente Amsterdam. Daarna ontvingen appellanten een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling), laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
Op 29 juli 2014 heeft de Svb in het kader van een controle appellanten een formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” toegestuurd. Op 9 september 2014 heeft de Svb een herinneringsbrief gestuurd. Appellanten hebben hier niet binnen de gestelde termijnen op gereageerd. Bij besluit van 2 oktober 2014 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellanten stopgezet (lees: opgeschort). De Svb heeft appellanten in de gelegenheid gesteld om de gevraagde informatie voor 27 november 2014 alsnog aan de Svb toe te sturen.
Op 2 oktober 2014 heeft de Svb van appellanten een ingevuld formulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ ontvangen. Op dit formulier heeft appellant ingevuld dat hij mede-eigenaar is van een woning in Jida, Marokko, waar hij verblijft in de vakantie. Naar aanleiding hiervan heeft de Svb bij brief van 6 oktober 2014 appellanten verzocht om nadere informatie. Op 22 oktober 2014 heeft de Svb het ingevulde formulier “Onderzoek woningbezit in het buitenland” retour ontvangen van appellanten. Op dit formulier hebben appellanten vermeld dat de woning voor appellant een vakantiewoning is, maar dat andere familieleden er permanent wonen. De woning ligt in een afgelegen dorp, de waarde is laag en niet exact te bepalen. Appellant beschikt niet over een taxatie of registratiepapieren. Die papieren zijn er ook niet. Naar aanleiding van een verzoek om nadere informatie heeft de Svb op 3 november 2014 een brief ontvangen van appellanten met de namen van de overige eigenaren van de woning.
Bij besluit van 14 november 2014 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 2 oktober 2014 stopgezet (lees: geblokkeerd).
Bij brief van 22 januari 2015 heeft appellant nadere stukken ingebracht, waaronder een beslissing van de gemeenteraad in [plaatsnaam] van 30 december 2014 en een taxatierapport van X van 31 december 2014. In de beslissing van de gemeenteraad heeft de gemeenteraad bevestigd dat appellant gebruik maakt van zijn huis dat is gebouwd op de gemeenschappelijke grond op het adres [plaatsnaam] /gemeente [gemeente 1] . Het huis grenst aan: het oosten met het huis van A en zijn zus B, het westen met het huis van C, het noorden met het huis van D en het zuiden aan een steegje. Onderaan de beslissing is opgemerkt dat deze verklaring niet kan worden beschouwd als eigendomsbewijs. In het taxatierapport heeft X het huis beschreven als een huis met één façade dat bestaat uit begane grond en één verdieping. Vermeld is dat volgens appellant de eerste verdieping eigendom is van zijn zoon en diens echtgenote. Het huis is gebouwd met een combinatie van klei en gewapend cement. De oppervlakte van het huis is ongeveer 90 m2. Het huis staat op gemeenschappelijke grond. De waarde per m2 van het huis is 800 Marokkaanse Dirham. De totale waarde van het huis is 72.000 Marokkaanse Dirham.
Bij besluit van 13 maart 2015 zijn de opschorting en de blokkering van de AIO-aanvulling van appellanten, gelet op het op 22 januari 2015 door appellanten verstrekte taxatierapport, komen te vervallen en is de betaling van de AIO-aanvulling met ingang van 2 oktober 2014 hervat.
Op verzoek van de Svb heeft het Bureau Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Rabat (attaché) onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van de door appellant overgelegde stukken, de waarde van de woning van appellant en, indien sprake is van gedeeld bezit, welk deel van de woning op naam van appellant staat. Het resultaat van dit onderzoek is neergelegd in een onderzoeksverslag van 23 september 2015. Uit dit verslag volgt dat twee medewerkers van de attaché op 23 april 2015 zijn afgereisd naar de gemeente [gemeente 2], [plaats], provincie [provincie] en daar hebben gesproken met de Caid en de Mokkadem. De Mokkadem heeft onder meer het volgende verklaard. Appellant bezit een huis in [plaatsnaam] . Appellant heeft dat huis meer dan vijftien jaar geleden laten bouwen. De woning staat niet geregistreerd. De grond waar de woning op staat is van de plaatselijke autoriteiten. Appellant kan het huis verkopen wanneer hij wil. De Mokkadem kent appellant en zijn gezin, want zij wonen naast hem. Zij brengen hun vakantie elk jaar in dat huis door. Eén zoon van appellant woont in [plaatsnaam] . Hij woont daar in een ander huis waarvan hij zelf de eigenaar is. De rest van de kinderen van appellant woont in Nederland. Uit het onderzoeksverslag volgt verder dat een beëdigd taxateur op 19 augustus 2015 de betreffende woning heeft getaxeerd. In het taxatierapport heeft de taxateur beschreven dat het een woning van 500 m2 betreft en de woning twee façades heeft. De taxateur heeft de actuele waarde van de woning geschat op 420.000 Marokkaanse Dirham. Dit komt overeen met ongeveer € 38.600,-.
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten van de attaché heeft de Svb bij besluit van 21 oktober 2015 de uitbetaling van de AIO-aanvulling vanaf 1 oktober 2015 (weer) stopgezet (lees: geblokkeerd). Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In het kader van dit bezwaar hebben appellanten nadere stukken ingebracht, waaronder door de zoon van appellanten getekende plattegronden van de woning en het perceel. Tevens hebben appellanten toegelicht dat het perceel al meer dan 100 jaar door de familie van appellant wordt bewoond. Het oudste gedeelte wordt in de vakantieperiodes door appellanten bewoond. Daarboven, ervoor en erachter bevinden zich woningen die in de loop der jaren door de kinderen van appellanten zijn aangebouwd en aangepast. Appellanten hebben het oudste deel van het perceel afzonderlijk laten taxeren door X. De in opdracht van de attaché uitgevoerde taxatie betreft het gehele perceel. Verder hebben appellanten toegelicht dat het perceel in een sterk afgelegen gebied ligt, waar eigendomsverhoudingen nimmer zijn vastgelegd. De verklaring van de gemeenteraad bevestigt de grenzen van het huis van appellant. Water en elektrarekeningen staan op naam van appellant. Aparte rekeningen voor de woningen zijn niet opgemaakt, omdat dan viermaal abonnementsgelden betaald moeten worden. De rekeningen worden door de oudste twee zonen contant betaald.
Bij besluit van 8 juni 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 augustus 2017 (bestreden besluit 1), heeft de Svb de aanvullende bijstand en de AIO-aanvulling van appellanten ingetrokken over de periode van 12 september 2006 tot en met 30 september 2015. Bij besluit van eveneens 8 juni 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 augustus 2017 (bestreden besluit 2), heeft de Svb de over de periode van 12 september 2006 tot en met 30 september 2015 gemaakte kosten van bijstand en AIO-aanvulling tot een bedrag van € 90.285,96 van appellanten teruggevorderd. Over de periode van 12 september 2006 tot en met 18 augustus 2015 heeft de Svb aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellanten in strijd met de op hen rustende inlichtingenverplichting nooit melding hebben gemaakt van een woning in Marokko. Omdat appellanten onvoldoende informatie hebben verschaft over de waarde van dit onroerend goed, kan het recht op AIO-aanvulling niet worden vastgesteld. Over de periode van 19 augustus 2015 tot en met 30 september 2015 heeft de Svb aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellanten geen recht hebben op AIO-aanvulling, omdat het vermogen van appellanten boven de voor hen geldende vrij te laten vermogensgrens ligt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd, voor zover daarbij het recht op AIO-aanvulling over de periode van 19 augustus 2015 tot en met 30 september 2015 is ingetrokken, en bestreden besluit 2 vernietigd. Ten aanzien van het bestreden besluit 1 heeft de rechtbank geoordeeld dat de Svb niet aannemelijk heeft gemaakt dat het vermogen van appellanten over de periode van 19 augustus 2015 tot en met 30 september 2015 boven de voor hen geldende vrij te laten vermogensgrens uitkwam en daarmee dus niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor die periode aan de voorwaarden voor de intrekking van het recht op AIO-aanvulling is voldaan. Ten aanzien van het bestreden besluit 2 heeft de rechtbank geoordeeld dat de Svb de over de periode van 19 augustus 2015 tot en met 30 september 2015 verstrekte AIO-aanvulling ten onrechte heeft teruggevorderd, nu er, gelet op het oordeel over de intrekking van de AIO-aanvulling over deze periode, geen grondslag meer is voor de terugvordering. De rechtbank heeft de Svb opgedragen nieuwe besluiten op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb de AIO-aanvulling over de periode van 12 september 2006 tot en met 18 augustus 2015 terecht heeft ingetrokken en teruggevorderd.
4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de Svb bij nader besluit van 9 mei 2018 (nader besluit 1) het bezwaar tegen besluit 1 gegrond verklaard voor de periode van 19 augustus 2015 tot en met 30 september 2015 en de intrekking beperkt tot de periode van 12 september 2006 tot en met 18 augustus 2015. Bij nader besluit van eveneens 9 mei 2018 (nader besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen besluit 2 gegrond verklaard, voor zover de terugvordering betrekking heeft op de periode van 19 augustus 2015 tot en met 30 september 2015. De Svb heeft de terugvordering over de periode van 12 september 2006 tot en met 18 augustus 2015 gehandhaafd. Ook wat in de maanden juli tot en met december 2013 is uitbetaald, wordt niet teruggevorderd. Het terug te vorderen bedrag is nader vastgesteld op een bedrag van € 88.917,46.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De nadere besluiten worden met toepassing van de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb bij de beoordeling in hoger beroep betrokken.
Intrekking
De te beoordelen periode loopt van 12 september 2006 tot en met 18 augustus 2015.
Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandsverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandsverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
Niet in geschil is dat appellant in de gehele te beoordelen periode eigenaar was van een
woning in Marokko. Ook niet in geschil is dat appellanten dit bij de Svb hadden moeten melden. Nu zij dat niet onverwijld hebben gedaan, hebben zij de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
Appellanten hebben in dit kader aangevoerd dat de waarde van de woning onder de vermogensgrens ligt (en lag). De woning is namelijk niet in zijn geheel in het bezit van appellant. Enkel de oorspronkelijke woning behoort appellant in eigendom toe. In de loop van de jaren zijn door de kinderen van appellanten voor en achter de oorspronkelijke woning woningen aangebouwd en aangepast. De oorspronkelijke woning is door X getaxeerd op 72.000 Dirham en dat ligt onder de vermogensgrens. Appellanten hebben ter onderbouwing van hun standpunt verwezen naar diverse stukken, waaronder de in 1.5 genoemde beslissing van de gemeenteraad van [plaatsnaam] van 30 december 2014 en het taxatierapport van X van 31 december 2014. Daarnaast hebben appellanten nog een akte van verdeling van 26 oktober 2017 en een taxatierapport van X van 8 november 2017 ingebracht.
De beroepsgrond slaagt niet. Hiertoe is het volgende van belang.
De beslissing van de gemeenteraad van [plaatsnaam] maakt weliswaar melding van verschillende huizen, maar uit de beslissing blijkt niets over de eigendomsverhoudingen. Onderaan de beslissing is expliciet vermeld dat het niet kan worden beschouwd als eigendomsbewijs.
De Mokkadem heeft verklaard met betrekking tot het huis van appellant, dat hij het kan verkopen wanneer hij wil en dat één zoon van appellant in een ander huis woont waarvan de zoon zelf de eigenaar is. Die verklaring wijst niet op de mede-eigendom van gezinsleden van appellant.
Het taxatierapport van X van 31 december 2014 zegt enkel iets over de waarde van (een deel van) de woning op dat moment, maar niets over de eigendomsverhoudingen.
In de akte van verdeling wordt gesproken over ‘verdeling gemeenschappelijk vastgoed’. De akte dateert echter van 26 oktober 2017 en zegt niets over de situatie in de te beoordelen periode. Dat appellante en zijn kinderen in de akte, die blijkens de aanhef tot doel heeft een ‘getuigenis inzake verdeling van erfenis’ op te maken, zijn overeengekomen welke woning aan wie toekomt, laat onverlet dat niet duidelijk is hoe de eigendomsverhoudingen daarvoor waren. Appellanten hebben niet duidelijk kunnen maken hoe en wanneer woningen zijn aangebouwd en aangepast en welke betekenis dit heeft gehad voor de eigendomsverhoudingen.. Het taxatierapport van X van 8 november 2017 dateert ook van na de te beoordelen periode en geeft ook geen duidelijkheid over de eigendomsverhoudingen..
Appellanten hebben met nadruk gewezen op de bewijsnood waarin zij verkeren. Deze bewijsnood hebben appellanten echter over zichzelf afgeroepen. Het vertrekpunt in deze zaak is immers dat appellanten in strijd met de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben nagelaten de Svb tijdig en volledig in te lichten over de eigendom van de woning. Daarmee is aan de Svb de mogelijkheid onthouden om zich een actueel beeld te vormen van de feiten en omstandigheden die voor de verlening van AIO-aanvulling van belang zijn en om, waar nodig, meteen controlerend en bijsturend op te treden.
Gelet op 5.4 tot en met 5.8 was de Svb op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de PW verplicht om de aanvullende bijstand en AIO-aanvulling van appellanten over de periode van 12 september 2006 tot en met 18 augustus 2015 in te trekken. Het hoger beroep slaagt in zoverre niet. Dit betekent tevens dat het beroep tegen het nader besluit 1 ongegrond moet worden verklaard.
Terugvordering
Uit de eerste zin van 5.9 volgt dat het college op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW ook verplicht was de over de te beoordelen periode gemaakte kosten van bijstand en AIO-aanvulling van appellanten terug te vorderen.
Het verplichtende karakter van artikel 58, eerste lid, van de PW staat er echter niet aan in de weg dat bij de vaststelling van de hoogte van het terug te vorderen bedrag rekening wordt gehouden met een eventueel aanvullend recht op bijstand, omdat het besluit tot terugvordering reparatoir van aard is. Het is in een dergelijke situatie aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat indien de verplichting tot het geven van inlichtingen wel naar behoren zou zijn nagekomen, (aanvullende) bijstand zou zijn verstrekt. Vergelijk de uitspraak van 9 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1688.
In reactie op vragen van de Raad heeft de Svb aangegeven op dit moment geen concrete aanwijzingen te hebben dat de waarde van de woning op 12 september 2006 hoger was dan in 2014/2015. Uitgaande van dit uitgangspunt van de Svb werd de vermogensgrens zoals deze voor appellanten gold per 1 juli 2006 (€ 10.360,-) met een bedrag van € 28.240,- (€ 38.600,- minus € 10.360,-) overschreden. In dit geval moet worden aangenomen dat appellanten bij een juiste en volledige nakoming van de inlichtingenverplichting op 12 september 2006 over een veel kortere periode dan de bijna negen jaar waarover in het bestreden besluit wordt teruggevorderd geen recht op aanvullende bijstand en AIO-aanvulling zouden hebben gehad. Vervolgens zou hen in dat geval gedurende het resterende deel van het tijdvak, waarop de terugvordering ziet, AIO-aanvulling zijn verleend. Daarom zal de Svb aan de hand van een theoretische berekening de periode dienen vast te stellen waarover appellanten geen recht op aanvullende bijstand en AIO-aanvulling zouden hebben gehad, daarbij uitgaande van de op 1 juli 2006 voor hen geldende vermogensgrens van € 10.360,-, de op die datum toepasselijke norm en de eveneens op die datum vastgestelde overschrijding van de vermogensgrens van € 28.240,-. Aangezien bij een juiste en volledige nakoming van de inlichtingenverplichting over die periode geen aanvullende bijstand en AIO-aanvulling had moeten worden verleend, komt het juist voor dat de kosten van AIO-aanvulling over die periode met toepassing van artikel 58, vierde lid, van de PW worden gebruteerd. Vergelijk eveneens de onder 5.11 genoemde uitspraak van 9 mei 2017.
Uit 5.11 en 5.12 volgt dat het hoger beroep ten aanzien van de terugvordering wel slaagt. De rechtbank heeft al geoordeeld dat voor de terugvordering van de AIO-aanvulling over de periode van 19 augustus 2015 tot en met 30 september 2015 geen grondslag meer is. Wat onder 5.11 tot en met 5.12 is overwogen, leidt verder tot het oordeel dat het bestreden besluit 2 voor zover het betrekking heeft op de terugvordering over de periode van 12 september 2006 tot 18 augustus 2015 niet op een deugdelijke motivering berust. De rechtbank heeft dat niet onderkend. In zoverre komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Dit brengt tevens mee dat het beroep tegen het nader besluit 2 gegrond is en dit besluit dient te worden vernietigd.
In dit geval kan het geschil niet definitief worden beslecht. Het gaat hier immers, gelet op wat in 5.12 is overwogen, om een financiële uitwerking die de Raad bij gebrek aan toereikende gegevens zelf niet kan maken. Nu het nog slechts gaat om een financiële uitwerking, ziet de Raad geen aanleiding voor toepassing van de zogeheten bestuurlijke lus en zal hij de Svb op dit punt een opdracht geven om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Wel bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
6. Aanleiding bestaat de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellanten in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.122,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten en voor zover die betrekking heeft op de periode van terugvordering;
- -
-
bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten voor het overige;
- -
-
draagt het college op een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellanten tegen het terugvorderingsbesluit van 8 juni 2016 te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- -
-
bepaalt dat tegen het nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld;
- -
-
verklaart het beroep tegen het nadere intrekkingsbesluit van 9 mei 2018 ongegrond;
- -
-
verklaart het beroep tegen het nadere terugvorderingsbesluit van 9 mei 2018 gegrond en vernietigt dat besluit;
- -
-
veroordeelt het college in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.122-;
- -
-
bepaalt dat het college aan appellanten het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en A.B.J. van der Ham en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2021.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) M. Zwart