Centrale Raad van Beroep, 22-09-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2366, 19/3113 WLZ
Centrale Raad van Beroep, 22-09-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2366, 19/3113 WLZ
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 22 september 2021
- Datum publicatie
- 27 september 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2021:2366
- Zaaknummer
- 19/3113 WLZ
Inhoudsindicatie
Zoals eerder overwogen in de uitspraak van 30 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3445, kan op grond van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz, uitsluitend het niet langer aangewezen zijn op de geïndiceerde zorg een grond opleveren voor intrekking of herziening van een indicatiebesluit. De intrekking van een indicatiebesluit kan daarom niet worden gebaseerd op de beoordeling dat geen sprake is van een grondslag verstandelijke handicap in de zin van artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef, van de Wlz. CIZ was dan ook niet bevoegd met toepassing van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz het indicatiebesluit van 23 mei 2013 in te trekken. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt en dat het besluit van 6 oktober 2017 moet worden herroepen. Dit heeft de rechtbank niet onderkend. Dit betekent dat reeds hierom de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd en de aangevoerde beroepsgronden geen bespreking behoeven. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren, dit besluit vernietigen en het besluit van 6 oktober 2017 herroepen. Aanleiding bestaat CIZ te veroordelen in de kosten van appellant.
Uitspraak
19 3113 WLZ
Datum uitspraak: 22 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 juni 2019, 18/2694 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
CIZ
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Krol-Postma, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
CIZ heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Krol-Postma. Namens CIZ zijn mrs. I.C.J.G. van MarisKindt, J.E. Koedood, S. Kersjes-van Bussel, N. Benedictus en M. Kramers verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
CIZ heeft bij besluit van 23 mei 2013 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aan appellant een indicatie verleend voor zorgzwaartepakket VG06 voor de periode van 22 mei 2013 tot en met 21 mei 2028. Het in het indicatiebesluit opgenomen zorgzwaartepakket van appellant is met ingang van 1 januari 2015 omgezet in zorgprofiel VG wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering.
CIZ heeft bij besluit van 6 oktober 2017 het besluit van 23 mei 2013 met ingang van 28 september 2017 ingetrokken en appellant op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) vanaf die datum geïndiceerd voor zorgprofiel VG wonen met begeleiding.
CIZ heeft bij besluit van 24 juli 2018 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 6 oktober 2017 ongegrond verklaard. Verder heeft CIZ het besluit van 6 oktober 2017 vervangen en appellant voor de periode van 28 september 2017 tot en met 6 januari 2018 geïndiceerd voor zorgprofiel VG wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering en met ingang van 7 januari 2018 voor onbepaalde tijd geïndiceerd voor zorgprofiel VG wonen met begeleiding. CIZ heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het indicatiebesluit mag worden herzien als blijkt dat de verzekerde niet langer op de geïndiceerde zorg is aangewezen. CIZ heeft hierbij getoetst aan de criteria van artikel 3.2.1 van de Wlz. Uit de medische adviezen van 5 oktober 2017 en 15 mei 2018 volgt dat de grondslag verstandelijke handicap niet bij appellant kan worden gesteld. CIZ heeft zich op basis hiervan op het standpunt gesteld dat bij appellant geen grondslag kan worden gesteld die kan leiden tot een aanspraak op Wlz-zorg en hij daardoor niet langer voldoet aan de toegangscriteria van artikel 3.2.1 van de Wlz. Op grond van het overgangsrecht van de Wlz blijft appellant wel toegang houden tot de zorgprofielen die zijn opgenomen in bijlage F bij de Regeling langdurige zorg. Van deze zorgprofielen is zorgprofiel VG Wonen met begeleiding het best passende zorgprofiel voor appellant.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
CIZ heeft artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Het bestreden besluit berust op de stelling dat bij appellant geen sprake is van een verstandelijke handicap in de zin van artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz.
Zoals eerder overwogen in de uitspraak van 30 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3445, kan op grond van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz, uitsluitend het niet langer aangewezen zijn op de geïndiceerde zorg een grond opleveren voor intrekking of herziening van een indicatiebesluit. Geïndiceerde zorg betreft de samenhangende zorg behorende bij het bij de verzekerde best passende zorgprofiel zoals is vastgesteld in het indicatiebesluit. Een verzekerde is hierop niet langer aangewezen indien zijn zorgbehoefte wijzigt en de zorgvraag niet langer binnen het zorgprofiel past. De intrekking van een indicatiebesluit kan daarom niet worden gebaseerd op de beoordeling dat geen sprake is van een grondslag verstandelijke handicap in de zin van artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef, van de Wlz. CIZ was dan ook niet bevoegd met toepassing van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz het indicatiebesluit van 23 mei 2013 in te trekken.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen, volgt dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt en dat het besluit van 6 oktober 2017 moet worden herroepen. Dit heeft de rechtbank niet onderkend. Dit betekent dat reeds hierom de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd en de aangevoerde beroepsgronden geen bespreking behoeven. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren, dit besluit vernietigen en het besluit van 6 oktober 2017 herroepen.
5. Aanleiding bestaat CIZ te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.068,- in bezwaar, op € 748,- in beroep en op € 1.496,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.