Home

Centrale Raad van Beroep, 23-11-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2919, 21/491 PW-W

Centrale Raad van Beroep, 23-11-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2919, 21/491 PW-W

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 november 2021
Datum publicatie
25 november 2021
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:2919
Zaaknummer
21/491 PW-W

Inhoudsindicatie

Het verzoek is geen wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 van de Awb, zodat het verzoek niet als wrakingsverzoek in behandeling kan worden genomen. De Raad stelt vast dat het verzoek van verzoeker slechts een voorwaardelijk geformuleerd wrakingsverzoek betreft. Het verzoek bevat geen (andere) feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Uitspraak

21/491 PW-W, 21/492 PW-W

Datum beslissing: 23 november 2021

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door

[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 november 2020, 20/570 en 20/1728, in het geding tussen verzoeker en het Drechtstedenbestuur.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2021, met als behandelend rechters A.B.J. van der Ham, E.J.M. Heijs en J.L. Boxum. Verzoeker is verschenen. Het Drechtstedenbestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door J.W. van Marle en mr. M. Rombouts.

Ter zitting, nadien herhaald bij e-mailbericht van 10 november 2021, heeft verzoeker een voorwaardelijk verzoek om wraking van de behandelend rechters ingediend.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de strekking van het middel van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.

2. Verzoeker heeft in zijn e-mailbericht van 10 november 2021 zijn verzoek als volgt verwoord: “N.a.v. de zitting afgelopen 26 oktober 2021 wil ik nogmaals benadrukken dat mocht de CRvB de zaak niet inhoudelijk willen behandelen, ik allereerst de rechtbankrechter in kwestie wil horen. Die betreft een zogenaamd voorwaardelijk wrakingsverzoek, waar de Hoge Raad inmiddels mee akkoord is gegaan. Reden hiervoor is dat het horen van deze rechter essentieel is om te zaak inhoudelijk beoordelen.

Als de CRvB alsnog terugverwijst of de zaak inhoudelijk voort wil zetten, is het nut en de noodzaak afhankelijk van de aanpak welke de CRvB voor ogen staat. Hier ga ik natuurlijk dan graag voor in overleg (via telehoren)”.

3. De Raad stelt vast dat het verzoek van verzoeker slechts een voorwaardelijk geformuleerd wrakingsverzoek betreft. Het verzoek bevat geen (andere) feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

4. De Awb voorziet niet in de mogelijkheid tot het doen van een voorwaardelijk wrakingsverzoek (zie de beslissingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1396 en van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 april 2021, ECLI:NL:CBB:2021:475).

5. De Hoge Raad heeft in de beschikking van 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:155 weliswaar overwogen dat een wrakingsverzoek afhankelijk kan worden gesteld van een afwijzende beslissing op een - in dat geval - verwijzingsverzoek. Dit ziet echter op de situatie dat het wrakingsverzoek zelf op een andere grond berust dan op de inhoud van de nog te nemen beslissing op het (verwijzings)verzoek. Dat geval doet zich hier niet voor.

6. Dit betekent dat het verzoek geen wrakingsverzoek is in de zin van artikel 8:15 van de Awb. Het vorenstaande betekent dat het verzoek niet als wrakingsverzoek in behandeling kan worden genomen.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep neemt het verzoek niet in behandeling.

Deze beslissing is gegeven door B.J. van de Griend als voorzitter en J.P.A. Boersma en T. Dompeling als leden, in tegenwoordigheid van R. de Haas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2021.

(getekend) B.J. van de Griend

(getekend) R. de Haas