Home

Centrale Raad van Beroep, 07-12-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3096, 19/4346 PW-PV

Centrale Raad van Beroep, 07-12-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3096, 19/4346 PW-PV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
7 december 2021
Datum publicatie
21 december 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:3096
Zaaknummer
19/4346 PW-PV

Inhoudsindicatie

Intrekking en terugvordering van bijstand. Hennepkwekerij. Bewijslastverdeling. Appellant heeft een hennepkwekerij geëxploiteerd, waarvan hij in strijd met de op hem rustende inlichtingenverplichting geen melding aan het college heeft gedaan. Nu appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden, rust die stel- en bewijsplicht op hem. Dat appellant niet over verifieerbare gegevens beschikt om aannemelijk te maken dat hij geen inkomsten uit de hennepkwekerij heeft gehad, dient, mede gegeven de omstandigheid dat hij geen openheid over de exploitatie van de hennepkwekerij heeft gegeven, voor zijn rekening en risico te blijven.

Uitspraak

19 4346 PW-PV

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 oktober 2019, 18/5852 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen (college)

Datum uitspraak: 7 december 2021

Zitting hebben: E.J.M. Heijs, P.W. van Straalen en P.J. Huisman

Griffier: J.E. Mink

Voor appellant is mr. R. Gijsen, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door L. de Haas en D. Platter.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.

Het gaat in deze zaak om de intrekking van bijstand over de periode van 1 april 2017 tot en met 28 november 2017 en de terugvordering van de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 10.621,34. Aan het bestreden besluit van 3 oktober 2018 ligt, samengevat en voor zover nu nog van belang, het volgende ten grondslag. Appellant heeft in de genoemde periode een hennepkwekerij geëxploiteerd, waarvan hij in strijd met de op hem rustende inlichtingenverplichting geen melding aan het college heeft gedaan. De enkele verklaring van appellant dat hij niet eerder succesvol heeft geoogst, is onvoldoende om aan te nemen dat er geen inkomsten zijn gegenereerd. Er kan dan ook niet worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, appellant in de genoemde periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.

In hoger beroep is in geschil of de rechtbank juist heeft geoordeeld over de bewijs- en stelplicht.

Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Dit is vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 18 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1179).

Dit betekent dat de rechtbank de bewijslast op juiste wijze juist heeft vastgesteld. Appellant is in zijn bewijslast niet geslaagd. Hij heeft zijn stelling dat twee eerdere oogsten zijn mislukt en hij geen inkomsten heeft gehad, niet met verifieerbare gegevens onderbouwd.

Appellant heeft betoogd dat, nu evident is dat hij niet kan aantonen dat hij geen inkomsten heeft gehad, een redelijke en billijke bewijslastverdeling bij een belastend besluit meebrengt dat op het college de stel- en bewijsplicht dient te rusten om aannemelijk te maken dat appellant wel inkomsten uit de hennepkwekerij heeft gehad. Dit betoog slaagt niet. Nu appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden, rust die stel- en bewijsplicht op hem. Dat appellant niet over verifieerbare gegevens beschikt om aannemelijk te maken dat hij geen inkomsten uit de hennepkwekerij heeft gehad, dient, mede gegeven de omstandigheid dat hij geen openheid over de exploitatie van de hennepkwekerij heeft gegeven, voor zijn rekening en risico te blijven.

Het hoger beroep slaagt niet.

Voor een kostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Waarvan proces-verbaal.

De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer

(getekend) J.E. Mink (getekend) E.J.M. Heijs