Home

Centrale Raad van Beroep, 09-12-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3113, 20/2972 WAJONG

Centrale Raad van Beroep, 09-12-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3113, 20/2972 WAJONG

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
9 december 2021
Datum publicatie
14 december 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:3113
Zaaknummer
20/2972 WAJONG

Inhoudsindicatie

Het Uwv heeft de Wajong-uitkering ten onrechte met terugwerkende kracht heeft herzien en teruggevorderd. Nu appellante wordt geacht aan haar informatieverplichtingen te hebben voldaan en nadere uitvraag naar aanleiding van de door haar verstrekte gegevens is uitgebleven, kan niet worden gezegd dat appellante niet heeft mogen aannemen dat de besluitvorming op haar Wajong-aanvraag juist is geweest. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat het bij de tegemoetkoming in de studiekosten zoals appellante die heeft ontvangen gaat om een beduidend lager bedrag dan het bedrag van haar Wajong-uitkering, zodat ook in zoverre geen sprake was van een duidelijke aanwijzing dat er iets niet in de haak was.

Uitspraak

Datum uitspraak: 9 december 2021

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 augustus 2020, 19/4675 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.S. Wijling, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Appellante heeft nadere stukken ingediend.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2021. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Wijling. Van de zijde van appellante is verder verschenen [naam vader] , haar vader. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante, geboren op [geboortedatum] 1999, heeft met een door het Uwv op 27 maart 2017 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij vraag 5.4 op dit formulier ‘Ontvangt u op dit moment een financiële bijdrage voor een opleiding?’ heeft appellante zowel het vakje nee als het vakje ja aangekruist. Bij het vakje ja is opgemerkt: ‘Tegemoetkoming scholieren aangevraagd vw bereiken leeftijd 18 jaar in juni’. Bij besluit van 19 mei 2017 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 11 juni 2017 een Wajong-uitkering toegekend.

1.2.

Met een door het Uwv op 23 september 2018 ontvangen wijzigingsformulier heeft appellante onder meer te kennen gegeven dat zij per 1 juli 2018 haar studie heeft beëindigd. Bij besluit van 23 januari 2019 (primaire besluit 1) heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellante over de periode van 1 juli 2017 tot 1 juli 2018 herzien, omdat is gebleken dat appellante in die periode heeft gestudeerd, daarvoor een financiële vergoeding van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) heeft gekregen en daarom geen recht had op een uitkering. Bij besluit van 28 januari 2019 (primaire besluit 2) heeft het Uwv van appellante de over de periode van 1 juli 2017 tot 1 juli 2018 te veel ontvangen uitkering ter hoogte van € 7.430,16 bruto teruggevorderd. Bij besluit van 12 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen de primaire besluiten 1 en 2 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, bepaald dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht vergoedt en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit is gebaseerd op de artikelen 3:18, eerste lid, aanhef en onder c, en 3:56, eerste lid, van de Wajong en dat het Uwv toepassing heeft gegeven aan de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (de Beleidsregels). Aan appellante wordt niet de schending van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 3:74, eerste lid, van de Wajong tegengeworpen. Nu het bestreden besluit deze grondslag niet vermeldt, ontbeert dit besluit een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft het bestreden besluit op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht in stand gelaten, omdat niet aannemelijk is dat appellante daardoor is benadeeld. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat appellante over de periode van 1 juli 2017 tot 1 juli 2018 van DUO een tegemoetkoming scholieren heeft ontvangen en gelet daarop in die periode geen recht had op een Wajong-uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellante terecht met terugwerkende kracht herzien en teruggevorderd. Het zorgvuldigheidsvereiste strekt niet zo ver dat het Uwv gehouden was te onderzoeken of appellante ten onrechte een tegemoetkoming van DUO heeft ontvangen. Op de datum van de aanvraag ontving appellante nog geen tegemoetkoming. Ook was het Uwv niet gehouden navraag te doen of appellante na het indienen van de aanvraag daadwerkelijk een tegemoetkoming is gaan ontvangen. Appellante heeft een beneden normaal intelligentieniveau, maar van haar ouders mag redelijkerwijs verwacht worden dat zij de belangen van hun dochter behartigen. Uit wat op het aanvraagformulier onder 5.4 is aangegeven blijkt dat het de ouders redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat er in de periode in geding geen recht bestond op uitkering. Appellante had zelf het Uwv moeten informeren over de wijziging. De rechtbank is verder van oordeel dat het Uwv terecht bruto heeft teruggevorderd en dat niet is gebleken van dringende redenen om van terugvordering af te zien.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep – kort gezegd – herhaald dat het Uwv de Wajong-uitkering ten onrechte met terugwerkende kracht heeft herzien en teruggevorderd. Het kon appellante en haar ouders niet redelijkerwijs duidelijk zijn dat zij te veel of ten onrechte uitkering ontving. Bovendien had het op de weg van het Uwv gelegen navraag te doen bij appellante naar de lopende aanvraag bij DUO om een tegemoetkoming. Ook is ten onrechte niet netto teruggevorderd.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1.

Op grond van artikel 1:4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen als studerende aangemerkt de persoon die een tegemoetkoming ontvangt op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

4.1.2.

Op grond van artikel 1a:2 van de Wajong heeft de jonggehandicapte recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, tenzij op hem een uitsluitingsgrond van toepassing is.

4.1.3.

Op grond van artikel 1a:6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong – zoals deze bepaling luidde ten tijde in geding – is het zijn van studerende een uitsluitingsgrond.

4.1.4.

In artikel 1a:9, aanhef en onder b, van de Wajong is bepaald dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt op de dag dat er op de jonggehandicapte een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 1a:6, eerste lid, van toepassing is.

4.1.5.

In artikel 1a:12, eerste lid, van de Wajong is bepaald dat met betrekking tot de jonggehandicapte en het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk de volgende artikelen en daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing zijn:

j. ter zake van herziening of intrekking: artikel 3:18;

k. ter zake van terugvordering: de artikelen 3:56, 3:57, 3:58, 3:59 en 3:60;

4.1.6.

In artikel 3:18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong is bepaald dat onverminderd hetgeen overigens in deze wet is bepaald ter zake van herziening of intrekking van een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, alsook ter zake van een weigering van een zodanige uitkering, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijke beschikking herziet of intrekt indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

4.1.7.

In artikel 3:56, eerste lid, van de Wajong is bepaald dat de uitkering […] die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 3:18 onverschuldigd is verstrekt, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt teruggevorderd.

In het zesde lid van dit artikel is bepaald dat, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

4.2.

In geschil is of het Uwv terecht de uitkering van appellante met terugwerkende kracht over de periode van 1 juli 2017 tot 1 juli 2018 heeft herzien en met terugwerkende kracht de over die periode te veel ontvangen uitkering ter hoogte van € 7.430,16 bruto heeft teruggevorderd.

4.3.

Niet in geschil is dat appellante over de periode van 1 juli 2017 tot 1 juli 2018 van DUO een tegemoetkoming in de schoolkosten heeft ontvangen en daarom in die periode aangemerkt moest worden als studerende in de zin van artikel 1:4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong. Gelet op artikel 1a:6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong staat daarmee vast dat appellante over de periode van 1 juli 2017 tot 1 juli 2018 geen recht had op een Wajong-uitkering.

4.4.1.

Op grond van artikel 3:18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong herziet het Uwv een toekenningsbesluit of trekt dit in, indien een uitkering ten onrechte is verleend. De tekst en bedoeling van dit artikel staan toepassing met terugwerkende kracht niet in de weg. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 24 september 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BF2376) brengt het beginsel van rechtszekerheid evenwel met zich dat herziening of intrekking van een uitkering met terugwerkende kracht ten nadele van de betrokkene niet is toegestaan, tenzij zich het uitzonderingsgeval voordoet dat de betrokkene heeft begrepen of redelijkerwijs heeft kunnen begrijpen dat geen recht bestond op die uitkering. Het Uwv hanteert in dit verband het beleid zoals dat is neergelegd in de Beleidsregels.

4.4.2.

Op grond van artikel 3, derde lid, van de Beleidsregels wordt de uitkering, indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.

4.4.3.

Gelet op het onder 4.4.1 beschreven uitgangspunt ten aanzien van de rechtszekerheid en gelet op de toepassing van artikel 3, derde lid van de Beleidsregels, is het aan het Uwv om aannemelijk te maken dat er sprake van is dat het appellante redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat te veel uitkering is verstrekt. In dit geval is het Uwv daarin niet geslaagd. Hiertoe wordt overwogen dat appellante op het aanvraagformulier, bij vraag 5.4 de haar op dat moment bekende informatie volledig heeft vermeld. Zij heeft vermeld dat, in verband met het bereiken van de leeftijd van achttien jaar op 11 juni 2017, een aanvraag om een tegemoetkoming in de studiekosten was ingediend. Het Uwv heeft bevestigd dat het appellante dan ook niet verwijt dat zij de inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Juist vanwege het ontbreken van dit verwijt had het in de rede gelegen als het Uwv vervolgens navraag had gedaan naar de besluitvorming op de door appellante vermelde aanvraag om de tegemoetkoming. Dat wordt niet anders door het gegeven dat de tegemoetkoming in de studiekosten, anders dan de Wajong-uitkering, niet op de achttiende verjaardag zelf, maar op de eerste dag van de daaropvolgende maand inging, nu beide ingangsdata direct samenhangen met het bereiken van genoemde leeftijd en dan ook zeer dicht bij elkaar liggen. Het Uwv heeft in dit verband ter zitting van de Raad nog gewezen op een telefoongesprek dat met appellante is gevoerd, maar uit de op dat gesprek betrekking hebbende gegevens blijkt niet dat het onderwerp van de studiekosten in het bewuste gesprek aan de orde is geweest. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de bedoelde navraag niet door het Uwv is gedaan. Nu appellante wordt geacht aan haar informatieverplichtingen te hebben voldaan en nadere uitvraag naar aanleiding van de door haar verstrekte gegevens is uitgebleven, kan niet worden gezegd dat appellante niet heeft mogen aannemen dat de besluitvorming op haar Wajong-aanvraag juist is geweest. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat het bij de tegemoetkoming in de studiekosten zoals appellante die heeft ontvangen gaat om een beduidend lager bedrag dan het bedrag van haar Wajong-uitkering, zodat ook in zoverre geen sprake was van een duidelijke aanwijzing dat er iets niet in de haak was.

4.5.

Uit wat in 4.4.1. tot en met 4.4.3 is overwogen volgt dat het Uwv de uitkering van appellante in strijd met de rechtszekerheid met terugwerkende kracht over de periode van

1 juli 2017 tot 1 juli 2018 heeft herzien. Gelet daarop heeft het Uwv ook ten onrechte met terugwerkende kracht de over die periode te veel ontvangen uitkering ter hoogte van € 7.430,16 teruggevorderd. De Raad komt niet toe aan de overige door appellante aangedragen beroepsgronden. De aangevallen uitspraak, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard, moet worden vernietigd, behoudens op het punt van de veroordeling in de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht. Gelet op het hiervoor overwogene is er aanleiding om zelf te voorzien en de primaire besluiten 1 en 2 te herroepen.

5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. De kosten van rechtsbijstand in beroep zijn reeds bij de aangevallen uitspraak vergoed. De kosten voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep worden begroot op € 1.496,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak, behalve wat betreft de veroordeling in de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht;

- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 12 augustus 2019;

- herroept de besluiten van 23 januari 2019 en 28 januari 2019 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van deze besluiten;

- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 131,- vergoedt;

- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.496,-.

Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en F.M. Rijnbeek en S.B. Smit-Colenbrander als leden, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2021.

(getekend) B.J. van de Griend

(getekend) M.C.G. van Dijk