Centrale Raad van Beroep, 23-12-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3329, 20/219 WIA
Centrale Raad van Beroep, 23-12-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3329, 20/219 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 23 december 2021
- Datum publicatie
- 4 januari 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2021:3329
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2019:15095
- Zaaknummer
- 20/219 WIA
Inhoudsindicatie
Mate van arbeidsongeschiktheid terecht vastgesteld op 55,69%. Door het Uwv is terecht gewezen op het CBBS, waarin een combinatie van uren per dag en dagen per week als door de verzekeringsarts in geval van betrokkene aangenomen, mogelijk is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder voldoende gemotiveerd waarom een urenbeperking van 8 uren per dag en 30 uren per week in geval van betrokkene adequaat is. Voldoende beperkingen aangenomen in verband met de psychische klachten van betrokkene.
Uitspraak
Datum uitspraak: 23 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 november 2019, 18/8149 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.B.B. Beelaard, advocaat, een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld (20/1693 WIA).
Het Uwv heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2021. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Beelaard.
OVERWEGINGEN
Betrokkene is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker voor 40 uur per week. Op 20 januari 2009 heeft hij zich ziekgemeld met hoofdpijnklachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan betrokkene met ingang van 18 januari 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv betrokkene met ingang van 18 september 2012 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100% .
Naar aanleiding van een melding op 13 november 2017 dat zijn gezondheid is verslechterd, heeft betrokkene op 21 februari 2018 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat betrokkene belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 mei 2018. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste loonwaarde de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 17 mei 2018 de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 16 mei 2018 bepaald op 55,69%. De WGA-loonaanvullingsuitkering wijzigt daardoor niet per 16 mei 2018, maar per 1 juni 2020 gaat voor betrokkene een inkomenseis gelden. Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 12 november 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 9 november 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
De rechtbank heeft overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het standpunt van betrokkene dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen of dat deze op onjuiste wijze in de FML zijn vertaald. Betrokkene heeft geen medische stukken overgelegd die grondslag bieden voor het oordeel dat hij op de datum in geding op medisch objectieve gronden meer beperkt is dan in de FML is vastgelegd of dat zijn beperkingen op onjuiste wijze in de FML zijn vertaald. De rechtbank heeft de in de FML vastgestelde beperkingen onderschreven, met uitzondering van de daarin opgenomen urenbeperking. Daarover heeft de rechtbank overwogen dat niet duidelijk is geworden waarom het Uwv betrokkene wel beperkt acht qua ‘uren per week’ (namelijk dertig uren), maar niet in ‘uren per dag’ (acht uren) en daarbij gewezen op de Standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’. Gezien de hoofdregel in deze standaard dat de schatting plaatsvindt in stappen van ongeveer twee uur per dag, is zonder heldere motivering niet duidelijk hoe een werkbelasting van gemiddeld ongeveer acht uren per dag zich verhoudt tot een belasting van dertig uren per week. Bij een dagbelasting van acht uren hoort volgens de rechtbank immers een weekbelasting van veertig uren, terwijl bij een belasting van zes uren per dag een belasting van dertig uren per week hoort. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestreden besluit in dit opzicht niet worden gedragen door de hieraan ten grondslag gelegde motivering.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat het binnen het kader van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) mogelijk is om binnen de aangenomen belastbaarheid een combinatie van uren per dag en uren per week aan te geven. Hierbij is het geen noodzaak om uitsluitend een evenredige verdeling over de week aan te geven, zoals vijf maal zes uur per dag/dertig uur per week. Is iemand belastbaar voor vier uren per dag, dan hoeft dat niet te betekenen dat hier alleen een weekbelasting van 20 uren bij past. Het is namelijk denkbaar dat de betreffende persoon wel vier uur per dag, maar slechts twaalf uur per week kan werken. De verzekeringsarts heeft in geval van betrokkene aanleiding gezien een urenbeperking van gemiddeld ongeveer dertig uur per week (uren licht beperkt) aan te nemen, waarbij hij een belasting van ongeveer acht uur per dag (uren enigszins beperkt) binnen de belastbaarheid aannemelijk acht, maar niet gedurende vijf dagen per week.
Betrokkene heeft in incidenteel hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de FML (met uitzondering van de urenbeperking) heeft onderschreven. Betrokkene acht zich meer beperkt dan in de FML is vastgelegd en vindt dat zijn beperkingen op een onjuiste wijze in de FML zijn vertaald. Het Uwv heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de psychische klachten in 2018 minder ernstig waren dan in 2010. In de door betrokkene overgelegde brieven van zijn behandelend psychiater is een opsomming gegeven van de belemmeringen en beperkingen die hij ondervindt. Zo heeft betrokkene last van vergeetachtigheid, vermoeidheid en gevoelens van waardeloosheid. Doordat hij prikkelbaar is ervaart hij problemen met zijn impulscontrole. Daarnaast is sprake van slaapklachten, verminderde eetlust en gevoelens van hulpeloosheid. Betrokkene is van mening dat het aan het Uwv is om duidelijk te maken waarom met deze belemmeringen en beperkingen in de FML geen rekening hoeft te worden gehouden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 16 mei 2018 heeft vastgesteld op 55,69%.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, schrijft de Standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’ niet een evenredige verhouding tussen uren per dag en dagen per week voor, zoals door de rechtbank in overweging 5.2.3 van de aangevallen uitspraak genoemd. Door het Uwv is terecht gewezen op het CBBS, waarin een combinatie van uren per dag en dagen per week als door de verzekeringsarts in geval van betrokkene aangenomen, mogelijk is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder voldoende gemotiveerd waarom een urenbeperking van 8 uren per dag en 30 uren per week in geval van betrokkene adequaat is.
Ook bestaat geen aanleiding om te oordelen dat het Uwv in verband met de psychische klachten van betrokkene onvoldoende beperkingen heeft aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat in 2010 bij betrokkene sprake was van een depressieve stoornis, eenmalig, ernstig en dat de destijds aangenomen beperkingen daarbij passen. Uit de informatie van de behandelaars uit 2018 en 2019 blijkt dat inmiddels sprake is van een depressieve stoornis, recidiverend, matig. De nu aangenomen beperkingen passen bij een matig depressieve stoornis.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep van het Uwv slaagt en dat het incidenteel hoger beroep van betrokkene niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van betrokkene ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en F.M. Rijnbeek en E.J.J.M. Weyers als leden, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2021.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) M.C.G. van Dijk