Rechtbank Den Haag, 28-11-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:15095, AWB - 18 _ 8149
Rechtbank Den Haag, 28-11-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:15095, AWB - 18 _ 8149
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 28 november 2019
- Datum publicatie
- 29 maart 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2019:15095
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2021:3329
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 8149
Inhoudsindicatie
HB gegrond verklaard. Zie ECLI:NL:CRVB:2021:3329
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/8149
(gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).
Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 16 mei 2018 vastgesteld op 55,69%.
Bij besluit van 12 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft aanleiding gezien het onderzoek ter zitting te schorsen, teneinde enkele vragen aan verweerder te stellen.
Verweerder heeft de vragen beantwoord. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.
Overwegingen
-
Eiser was van 5 november 2007 tot 28 februari 2009 werkzaam als produktiemedewerker bij V.O.F. [VOF] in [vestigingsplaats] . Op 20 januari 2009 is hij ziek uitgevallen. Na het einde van het dienstverband is eiser in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Ziektewet. Met ingang van 18 januari 2011 is aan hem een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, te weten een loongerelateerde WGA-uitkering (Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Per 18 september 2012 is aan eiser een loonaanvullende WGA-uitkering toegekend, met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%. Naar aanleiding van een verzoek van eiser voor een herbeoordeling, heeft verweerder het primaire besluit genomen.
-
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser per 16 mei 2018 niet meer dan 55,69% arbeidsongeschikt is te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) is van mening dat in de primaire fase de beperkingen juist zijn vastgesteld en ook goed zijn vertaald in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Omdat aan de hand hiervan de alternatieve functies zijn geduid, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de arbeidskundige grondslag van het primaire besluit.
-
Eiser voert in beroep aan dat niet zonder meer begrijpelijk is waarom zijn beperkingen plausibel worden geacht, maar desondanks niet worden vertaald in de FML door verminderde belastbaarheid aan te nemen. Ook verdient nadere motivering waarom hij in staat zou zijn om in druk stadsverkeer een auto te besturen. Verder acht eiser zich niet in staat om gemiddeld acht uur per dag te werken.
-
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
De primaire verzekeringsarts heeft op 14 mei 2018 gerapporteerd. Deze arts heeft de dossiergegevens bestudeerd alsmede lichamelijk onderzoek bij eiser verricht en heeft informatie uit de behandelend sector bij zijn beoordeling betrokken. Aan de hand van zijn bevindingen heeft hij een FML opgesteld waarin hij de beperkingen van eiser heeft vastgelegd. De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd, deelgenomen aan de hoorzitting op 3 oktober 2018 en informatie uit de behandelend sector bij zijn heroverweging betrokken. Hij heeft uiteengezet waarom hij het eens is met de bevindingen van de primaire verzekeringsarts. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat in deze zaak geen voldoende zorgvuldig medisch onderzoek is verricht.
De primaire verzekeringsarts is van mening dat eiser beperkingen heeft ten gevolge van ziekte, maar dat er geen aanwijzingen zijn voor een wezenlijke toename daarvan. Hij is niet volledig arbeidsongeschikt op medische gronden omdat geen sprake is van een uitzonderingscategorie zoals bedoeld in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Eiser is aangewezen op werk dat niet zwaar is voor zijn rug en knieën en op werkzaamheden die ook emotioneel niet zwaar belastend zijn. Tot slot is een urenbeperking van 30 uren geïndiceerd. De verzekeringsarts b&b stelt zich op het standpunt dat de door eiser ervaren klachten en belemmeringen duidelijk naar voren komen. Hij ziet echter geen aanleiding om een andere belastbaarheid aan te nemen dan de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b onderschrijft daarom de FML, waarin beperkingen zijn opgenomen ten aanzien van alle rubrieken, namelijk het persoonlijk en sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
Behoudens hetgeen de rechtbank in 5.2.3 zal overwegen, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het standpunt van eiser dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen of dat deze op onjuiste wijze in de FML zijn vertaald. De verzekeringsarts b&b heeft weliswaar de door eiser naar voren gebrachte klachten aannemelijk geacht, maar dat maakt niet dat ook sprake is van verminderde belastbaarheid. Ten aanzien van de psychische klachten van eiser heeft de verzekeringsarts b&b, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, toereikend gemotiveerd dat deze in 2010 ernstig waren (er was sprake van een ernstige depressie) en dat eiser op basis van die klachten destijds meer beperkt was te achten dan ten tijde van de datum die nu in geding is. De rechtbank overweegt daarbij dat het tot de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts hoort om uit de beschikbare medische informatie objectiveerbare beperkingen vast te stellen voor het verrichten van arbeid (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2474). Eiser heeft geen medische stukken in beroep overgelegd die grondslag bieden voor het oordeel dat hij op de datum in geding op medisch objectieve gronden meer beperkt is dan in de FML is vastgelegd of dat zijn beperkingen op een onjuiste wijze in de FML zijn vertaald. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen en van mening is dat zijn mogelijkheden zijn overschat, kan niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Aan hoe hij zelf zijn klachten ervaart, komt in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende waarde toe.
Ten aanzien van de vastgestelde urenbeperking overweegt de rechtbank het volgende. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden waarom verweerder eiser wel beperkt acht qua ‘uren per week’ (namelijk dertig uren), maar niet in ‘uren per dag’ (acht uren). De rechtbank wijst in dit kader op verweerders standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’ waarbij de hoofdregel luidt dat de schatting plaatsvindt in stappen van ongeveer twee uur per dag. Gezien deze regel is zonder heldere motivering niet duidelijk hoe een werkbelasting van gemiddeld ongeveer acht uren per dag zich verhoudt tot een belasting van dertig uren per week. Bij een dagbelasting van acht uren hoort immers een weekbelasting van veertig uren, terwijl bij een belasting van zes uren per dag een belasting van dertig uren per week hoort. In dit opzicht kan het bestreden besluit niet worden gedragen door de hieraan ten grondslag gelegde motivering.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank kan het geschil niet zelf beslechten omdat mogelijk aan de hand van een gewijzigde FML andere functies dienen te worden geselecteerd. Dit kan leiden tot een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser. Verweerder zal derhalve een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.280,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.280,-, uit te betalen aan de gemachtigde.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr. Y.D. David, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.