Home

Centrale Raad van Beroep, 23-12-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3359, 19/1749 WIA

Centrale Raad van Beroep, 23-12-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3359, 19/1749 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 december 2021
Datum publicatie
11 januari 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:3359
Zaaknummer
19/1749 WIA

Inhoudsindicatie

Het Uwv heeft terecht geoordeeld dat de beperkingen van appellant met ingang van 1 november 2016 niet zijn toegenomen ten opzichte van de beoordeling in 2014 en het Uwv heeft de schatting mogen blijven baseren op de arbeid die appellant na het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid feitelijk heeft verricht.

Uitspraak

Datum uitspraak: 23 december 2021

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 maart 2019, 17/5412 en 17/6271 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut appellantsverzekeringen (Uwv)

de korpschef van politie (werkgever)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [naam A] hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Namens werkgever heeft [naam B] hoger beroep ingesteld. Werkgever heeft het hoger beroep ingetrokken en verder als derde-belanghebbende deelgenomen.

Appellant heeft geen toestemming gegeven voor het toezenden aan werkgever van de stukken die medische gegevens bevatten.

Partijen hebben nadere stukken ingebracht.

De Raad heeft het Uwv vragen gesteld. Het Uwv heeft deze vragen beantwoord.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door. [naam A]. Het Uwv en de werkgever waren niet aanwezig.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is op 22 augustus 2011 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als [functie 1] die hij 36 uur per week verrichtte. Appellant heeft zijn werkzaamheden hervat in een aangepaste functie en werkte met ingang van 31 maart 2014 21 uur per week. De verzekeringsarts van het Uwv, die appellant heeft onderzocht naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), heeft in een rapport van 4 juni 2014 een arbeidsduur beperking van ongeveer tien uur per week aangenomen met als toelichting: maximaal vijftien uur per week. Daarnaast zijn in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 3 juni 2014 ook andere beperkingen aangenomen. Een arbeidsdeskundige heeft in een rapport van 19 juni 2014 vermeld dat appellant nu als [functie 2] werkt en dat het aangepaste werk geschikt is wanneer dat voor vijftien uur per week wordt verricht, omdat het werk in een rustige omgeving is waarbij appellant in zijn eigen tempo kan werken, zonder werkdruk of stress en zonder direct klantencontact. De arbeidsdeskundige heeft de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald op 59%.

1.2.

Het Uwv heeft appellant met ingang van 17 augustus 2014 een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De loongerelateerde WGA-uitkering is met ingang van 17 oktober 2015 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.

1.3.

Met ingang van januari 2016 is appellant definitief geplaatst in de functie van Generalist Intelligence met een arbeidsduur van 15 uur per week.

1.4.

Appellant heeft zich met ingang van 1 november 2016 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Ook werkgever heeft hem met ingang van deze datum ziek gemeld bij het Uwv. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 10 november 2016 een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend. Naar aanleiding van deze melding heeft een verzekeringsarts appellant onderzocht op het spreekuur en in een rapport van 6 januari 2017 vermeld dat de medische situatie vergelijkbaar is met de situatie ten tijde van de eerdere beoordeling. Dit betekent dat de FML niet wijzigt.

1.5.

Het Uwv heeft bij besluit van 10 januari 2017 vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid en de uitkering van appellant niet wijzigt.

1.6.

Vervolgens heeft alsnog een beoordeling plaatsgevonden door een primaire arbeidsdeskundige. In een rapport van 30 maart 2017 heeft deze arbeidsdeskundige vermeld dat appellant als Generalist Intelligence werkt voor vijftien uur per week en dat er geen aanleiding is om de aangepaste werkzaamheden niet als passend te beschouwen. Het is werk op kantoor, in een rustige omgeving, in eigen tempo, zonder werkdruk of stress, zonder direct klantencontact en met voldoende mogelijkheden om te vertreden. Appellant is op grond van zijn verdiensten in het aangepaste werk op 1 november 2016 52,09% arbeidsongeschikt.

1.7.

Naar aanleiding van de bezwaren van appellant en werkgever heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 19 juli 2017 vermeld dat er geen reden is om af te wijken van de FML van 3 juni 2014. Omdat appellant al lang klachten heeft, de diverse behandelingen die hebben plaatsgevonden niet tot verbetering hebben geleid en ook gelet op een rapport van de behandelend psychiater zijn de gelijk gebleven beperkingen van de appellant als duurzaam te beschouwen.

1.8.

Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 16 augustus 2017 vermeld dat de door appellant verrichte werkzaamheden ook nu geschikt zijn, omdat de aangepaste werkzaamheden in 2014 geschikt zijn geacht voor appellant en zijn beperkingen sindsdien niet zijn gewijzigd.

1.9.

Bij besluiten van 18 augustus 2017 (bestreden besluiten) heeft het Uwv de bezwaren van appellant en werkgever, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.

1.10.

Het Uwv heeft appellant vanaf 27 december 2019 volledig arbeidsongeschikt geacht door een nieuwe fysieke aandoening. Appellant ontvangt daarom met ingang van 1 maart 2020 een IVA-uitkering.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellant en werkgever tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische problematiek van appellant heeft onderschat. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit het rapport van de behandelend psychiater niet blijkt dat appellant meer beperkingen heeft. Daarbij heeft de rechtbank in reactie op wat appellant ter zitting had verklaard, over het niet lukken van het opbouwen van zowel werk als privé, overwogen dat de thuissituatie in een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling buiten beschouwing moet blijven. Verder is het werk als [functie 2] dat appellant vanaf 2014 is gaan verrichten, de bedongen arbeid geworden. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant deze arbeid op de datum in geding kon verrichten.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat te weinig beperkingen zijn aangenomen voor zijn aandoeningen en dat de rechtbank en het Uwv voorbij zijn gegaan aan het rapport van de behandelend psychiater. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij meer beperkingen heeft, heeft appellant verwezen naar informatie van cardioloog F.C. Visser van 22 augustus 2019 en cardioloog C.M.C. van Campen van 26 augustus 2019 van Stichting Cardiozorg. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de thuissituatie buiten beschouwing moet blijven, omdat in de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid van het Uwv op verschillende plaatsen is vermeld dat de thuissituatie bij de onderzoekselementen hoort. Appellant heeft verder aangevoerd dat de aangepaste arbeid een niet bestaande functie in de organisatie is en dat de rechtbank met het benoemen van de aangepaste arbeid als bedongen arbeid geen rekening heeft gehouden met de (re)organisatie van de politie.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft toegelicht dat de thuissituatie in de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid één van de onderzoekselementen is met behulp waarvan de verzekeringsarts zich een beeld vormt van het functioneren. Voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is de maatgevende arbeid het uitgangspunt en niet de thuissituatie. In reactie op vragen van de Raad heeft het Uwv onder meer naar voren gebracht dat er wel een arbeidskundige beoordeling heeft plaatsgevonden en daarbij verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 30 maart 2017. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat appellant in staat is om vijftien uur per week te werken als [functie 2] en dat hij dit werk feitelijk heeft verricht tot de ziekmelding van 1 november 2016. Volgens het Uwv is het werk waaruit appellant is uitgevallen, ondanks de wijziging van de functienaam in Generalist Intelligence, hetzelfde werk, zonder inhoudelijke wijziging wat betreft belasting. Het Uwv heeft gesteld onveranderd toepassing te hebben gegeven aan artikel 9, aanhef onder h en i, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb).

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

In geschil is of het Uwv terecht heeft geoordeeld dat de beperkingen van appellant met ingang van 1 november 2016 niet zijn toegenomen ten opzichte van de beoordeling in 2014 en of het Uwv de schatting heeft mogen blijven baseren op de arbeid die appellant na het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid feitelijk heeft verricht.

4.2.

Wat betreft de medische beperkingen heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de in de FML van 3 juni 2014 aangenomen beperkingen ook op de datum 1 november 2016 van toepassing zijn. In deze FML zijn naast beperkingen voor fysieke klachten en een arbeidsduurbeperking van vijftien uur per week ook vergaande beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat deze beperkingen nog steeds aan de orde zijn en dat de informatie van de behandelend psychiater en de cardiologen Visser en Van Campen de aangenomen beperkingen bevestigt. Op grond van de medische informatie die appellant heeft ingebracht kan niet worden vastgesteld dat te weinig beperkingen zijn aangenomen.

4.3.

Appellant heeft betoogd dat de inhoud van zijn functie en zijn feitelijke werkzaamheden per 1 januari 2016 ingrijpend zijn gewijzigd. Niet alleen is de plaats gewijzigd waar hij zijn werkzaamheden verrichtte, maar ook zijn de inhoud van zijn functie en zijn feitelijke werkzaamheden als gevolg van een reorganisatie gewijzigd waardoor appellant met zijn beperkingen niet langer in staat is de werkzaamheden te verrichten. Volgens appellant heeft het Uwv de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling daarom ten onrechte gebaseerd op zijn feitelijke werkzaamheden in plaats van op passende functies. Dit betoog slaagt niet. De omstandigheid dat de belasting is gewijzigd in de functie die appellant verrichtte na 1 januari 2016, maakt niet dat de inkomsten uit de arbeid die appellant daarvoor heeft verricht, niet representatief kunnen zijn voor de resterende verdiencapaciteit. Dit volgt uit artikel 9, onder i, van het Sb, dat bepaalt dat onder arbeid die feitelijk wordt verricht, mede wordt verstaan arbeid die na het intreden van de arbeidsongeschiktheid feitelijk is verricht en waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Uit de Nota van Toelichting bij dit artikelonderdeel volgt dat deze bepaling ertoe strekt om de mogelijkheid tot schatting op feitelijke arbeid te vergroten. Bij schatting op feitelijke arbeid blijft de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd als deze arbeid bijvoorbeeld door ontslag is beëindigd en er geen wijzigingen in de beperkingen zijn. Uit de Nota van Toelichting volgt voorts dat het juist gaat om die gevallen waarin een schatting op feitelijke arbeid leidt tot een lager arbeidsongeschiktheidspercentage dan een theoretische schatting (zie ook de uitspraak van de Raad van 15 maart 2013, ECLI:NL:2013:LJN BZ4724). Appellant heeft de na het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid vanaf medio 2014 als [functie 2] gewerkt. Niet in geschil is, appellant heeft dat ter zitting ook nog bevestigd, dat deze functie geschikt was voor zijn krachten en bekwaamheden. Nu het Uwv in het bestreden besluit op goede gronden heeft vastgesteld dat de beperkingen van appellant per datum in geding niet zijn toegenomen, mocht het Uwv de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per datum in geding baseren op de inkomsten uit de arbeid die appellant vanaf medio 2014 feitelijk heeft verricht.

4.4.

Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, met verbetering van de gronden waarop zij berust, worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling als voorzitter en W.J.A.M. van Brussel en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2021.

(getekend) T. Dompeling

(getekend) M.C.G. van Dijk