Home

Centrale Raad van Beroep, 23-02-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:391, 18/6386 ZW

Centrale Raad van Beroep, 23-02-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:391, 18/6386 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 februari 2021
Datum publicatie
1 maart 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:391
Zaaknummer
18/6386 ZW

Inhoudsindicatie

De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische beoordeling. Het medisch onderzoek is zorgvuldig verricht en in hetgeen appellante heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien om de FML onjuist of onvolledig te achten. Met betrekking tot de gronden van appellante over het vrijkomen van mogelijk schadelijke dampen bij de functies soldering operator en monteur/monteuse, overweegt de Raad dat appellante in de FML niet beperkt is geacht ten aanzien van het werken met stof, rook, gassen en dampen. Dijkman heeft in zijn rapport gesteld dat wat betreft de functies soldering operator en monteur/monteuse uit de functiebeschrijvingen van die functies blijkt dat er mogelijk geen of onvoldoende bescherming is tegen de blootstelling aan soldeerdampen en er dus moet worden uitgegaan van een worst-case scenario. De Raad volgt appellante niet in het standpunt dat de functies om die reden niet geschikt zijn voor appellante. De door appellante ingediende rapporten geven algemene informatie over de schadelijkheid van soldeerdampen en gaan uit van de hypothese dat sprake is van onvoldoende bescherming. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat de concrete functies niet geschikt zijn voor appellante. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapporten, mede op basis van nader overleg met de arbeidskundig analist, inzichtelijk en navolgbaar gemotiveerd dat bij de functie van soldering operator een goede afzuiging aanwezig is, zodat de blootstelling verwaarloosbaar klein is. De Raad merkt nog op dat uit de Arbo-wetgeving volgt dat iedere werkgever de arbeid zo moet organiseren dat het werk geen gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van de zwangere vrouw, het ongeboren kind of de zuigeling. Als dat niet mogelijk blijkt, is de werkgever op grond van de Arbo-regelgeving gehouden het werk tijdelijk aan te passen of tijdelijk andere arbeid aan te bieden. De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De overwegingen leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

Uitspraak

18 6386 ZW

Datum uitspraak: 23 februari 2021

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 oktober 2018, 18/346 ZW (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.C. de Bie hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Bie. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door mr. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als apothekersassistente. Op 4 december 2015 heeft zij zich ziek gemeld met zwangerschapsklachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Van 12 januari 2016 tot 6 mei 2016 is aan haar een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg toegekend. Vanaf 6 mei 2016 heeft appellante weer ziekengeld op grond van de ZW ontvangen. Bij besluit van 26 september 2016 heeft het Uwv aangegeven dat appellante niet meer arbeidsongeschikt is ten gevolge van klachten door zwangerschap en bevalling, maar dat zij nog wel arbeidsongeschikt is. Het uitkeringspercentage is vastgesteld op 70%.

1.2.

In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellante op het spreekuur gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 maart 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 94% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 1 mei 2017 vastgesteld dat appellante met ingang van 2 juni 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.

1.3.

Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 19 december 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een nieuwe FML, gedateerd op 7 december 2017, opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functies bekeken en heeft geoordeeld dat niet alle functies geschikt zijn voor appellante, maar dat er nog voldoende functies zijn om de schatting op te baseren. Deze functies zijn soldering operator (SBC-code 111180), monteur/monteuse (SBC-code 267050) en medewerker logistiek (SBC-code 111220). De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 14,18%.

2.1.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De primaire arts heeft appellante gezien op het spreekuur en heeft een lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en informatie opgevraagd bij de huisarts. De huisarts beschikte over informatie van het trainingsprogramma dat appellante volgde bij Spine-Care. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de gegevens die zijn verkregen bij de hoorzitting van 25 september 2017 bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens aanvullende beperkingen gesteld ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. Uit de rapportages van de (verzekerings)artsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellante gestelde klachten, waaronder rug- en heupklachten en psychische klachten. Bij de opstelling van de FML van 7 december 2017 is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Ook de in beroep overgelegde informatie van psycholoog Koertshuis en van fysiotherapeut Van Herk van Spine-Care is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 4 september 2018 genoegzaam toegelicht waarom er niet meer beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren zijn gesteld.

2.2

De rechtbank heeft geen reden gezien om te oordelen dat de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank was van oordeel dat in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 december 2017 inzichtelijk is gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, appellante de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Appellante heeft ter zitting betoogd dat zij op de datum in geding vier maanden zwanger was en zij de geduide functies niet kon verrichten vanwege de schadelijke (lood)dampen die vrijkomen bij deze functies. De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting toegelicht dat het Uwv ermee bekend was dat appellante zwanger was, zoals ook blijkt uit de rapportages die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd. De rechtbank heeft overwogen dat appellante haar standpunt, dat er sprake zou zijn van (voor de ongeboren vrucht) schadelijke dampen, pas in een zeer laat stadium naar voren heeft gebracht en dit standpunt ook niet nader (en objectiveerbaar) heeft onderbouwd.

3.1.

In hoger beroep heeft appellante herhaald dat de verzekeringsartsen van het Uwv de beperkingen van appellante niet goed hebben ingeschat en dat de geselecteerde functies van soldering operator en monteur/monteuse gelet op de zwangerschap van appellante niet geschikt zijn, omdat in deze functies mogelijk soldeerdampen (met of zonder lood) vrijkomen die schadelijk zijn voor de foetus. Appellante heeft daartoe in hoger beroep een rapport overgelegd van verzekeringsarts G.J. Kruithof van 21 januari 2019 en van toxicoloog en consultant gevaarlijke stoffen I. Dijkman van 20 juni 2019.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in rapporten van 27 februari 2019 en 8 augustus 2019 gereageerd op de rapporten van Kruithof en Dijkman.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).

4.2.

De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische beoordeling. Het medisch onderzoek is zorgvuldig verricht en in hetgeen appellante heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien om de FML onjuist of onvolledig te achten.

4.3.

Met betrekking tot de gronden van appellante over het vrijkomen van mogelijk schadelijke dampen bij de functies soldering operator en monteur/monteuse, overweegt de Raad dat appellante in de FML niet beperkt is geacht ten aanzien van het werken met stof, rook, gassen en dampen. In de door appellante overgelegde rapporten wordt met verwijzing naar literatuurstudie gesteld dat in soldeerdampen verschillende gevaarlijke stoffen zitten waar een foetus aan blootgesteld kan worden met een verhoogde kans op een miskraam, vroeggeboorte, lichamelijke problemen en gedragsproblemen en hartafwijkingen bij de foetus. Dijkman heeft in zijn rapport gesteld dat wat betreft de functies soldering operator en monteur/monteuse uit de functiebeschrijvingen van die functies blijkt dat er mogelijk geen of onvoldoende bescherming is tegen de blootstelling aan soldeerdampen en er dus moet worden uitgegaan van een worst-case scenario.

4.4.

De Raad volgt appellante niet in het standpunt dat de functies om die reden niet geschikt zijn voor appellante. De door appellante ingediende rapporten geven algemene informatie over de schadelijkheid van soldeerdampen en gaan uit van de hypothese dat sprake is van onvoldoende bescherming. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat de concrete functies niet geschikt zijn voor appellante. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapporten, mede op basis van nader overleg met de arbeidskundig analist, inzichtelijk en navolgbaar gemotiveerd dat bij de functie van soldering operator een goede afzuiging aanwezig is, zodat de blootstelling verwaarloosbaar klein is. In de functie monteur/monteuse wordt er relatief weinig gesoldeerd en als dit al gebeurt, wordt er gebruik gemaakt van een klein apparaatje (vergelijkbaar met een flinke vulpen) met afzuigbuisje. De afzuiging is optimaal, de blootstelling minimaal en het soldeermateriaal is loodvrij. Wanneer er als gevolg van zwangerschap, bij het feitelijk uitoefenen van dergelijk werk, tijdelijke aanpassingen noodzakelijk zijn, dan dient de werkgever daaraan gehoor te geven, bijvoorbeeld door het verstrekken van een ademhalingsmasker. Voor het dragen van een dergelijke voorziening bestaat geen contra-indicatie. De Raad merkt nog op dat uit de Arbo-wetgeving volgt dat iedere werkgever de arbeid zo moet organiseren dat het werk geen gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van de zwangere vrouw, het ongeboren kind of de zuigeling. Als dat niet mogelijk blijkt, is de werkgever op grond van de Arbo-regelgeving gehouden het werk tijdelijk aan te passen of tijdelijk andere arbeid aan te bieden. Anders dan appellante heeft betoogd, is dan ook niet gebleken van een belemmering om de geselecteerde functies te vervullen.

4.4.

De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.

5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2021.

(getekend) T. Dompeling

(getekend) H. Spaargaren