Home

Centrale Raad van Beroep, 01-03-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:441, 18/3473 WIA

Centrale Raad van Beroep, 01-03-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:441, 18/3473 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
1 maart 2021
Datum publicatie
5 maart 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:441
Zaaknummer
18/3473 WIA

Inhoudsindicatie

Geen recht meer op een WIA‑uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Niet gebleken is dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet juist of onvolledig is geweest dan wel dat de beschikbare medische informatie onjuist door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgelegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is bij het selecteren van functies uitgegaan van de juiste FML. Een overschrijding van de belastbaarheid en in het verlengde daarvan een verhoogd ziekteverzuim is niet aan de orde omdat bij de geselecteerde functies rekening is gehouden met de beperkingen van appellante.

Uitspraak

18 3473 WIA

Datum uitspraak: 1 maart 2021

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 14 mei 2018, 17/3357 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.D.L. Wessel, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingestuurd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2020. De zitting heeft plaatsgevonden door middel van beeldbellen. Daaraan hebben deelgenomen appellante, bijgestaan door mr. Wessel en mr. Ait-Moha namens het Uwv.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante is op 29 oktober 2009 uitgevallen uit haar werk als assistent opticien voor gemiddeld 27 uur per week. Op 1 maart 2010 is haar dienstverband beëindigd.

1.2.

Het Uwv heeft appellante met ingang van 27 oktober 2011 een loongerelateerde

WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.

1.3.

In het kader van een herbeoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een

arts van het Uwv. Deze arts heeft in zijn rapport van 14 november 2016 vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 november 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 28,65%.

1.4.

Het Uwv heeft bij besluit van 15 december 2016 vastgesteld dat appellante met ingang

van 16 februari 2017 geen recht meer heeft op een WIA‑uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

1.5.

Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 19 juni 2017

(bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen ten grondslag een rapport van 1 juni 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een aangescherpte FML van 1 juni 2017 en een rapport van 13 juni 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.

2.1.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het medisch onderzoek is niet onzorgvuldig geweest. De arts heeft het dossier bestudeerd, spreekuuronderzoek verricht en informatie van de behandelend sector bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante onderzocht en in beroep inhoudelijk gereageerd op de door appellante ingediende informatie van de behandelend neuroloog en behandelend longarts. Niet gebleken is dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet juist of onvolledig is geweest dan wel dat de beschikbare medische informatie onjuist door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgelegd. Nu appellante voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsartsen en niet wordt getwijfeld aan de medische beoordeling, is er geen reden om een onafhankelijke deskundige te benoemen.

2.2.

De mogelijkheden en beperkingen van appellante zijn niet op onjuiste wijze door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de (aangescherpte) FML van 1 juni 2017 neergelegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is bij het selecteren van functies uitgegaan van de juiste FML. Wat betreft het door appellante gestelde hoge verzuimrisico heeft de rechtbank – onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 1 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3212 – geoordeeld dat het verwachte ziekteverzuim van appellante niet zodanig is dat tewerkstelling door een werkgever niet in redelijkheid kan worden verlangd. Een overschrijding van de belastbaarheid en in het verlengde daarvan een verhoogd ziekteverzuim is niet aan de orde omdat bij de geselecteerde functies rekening is gehouden met de beperkingen van appellante.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep – samengevat – aangevoerd dat zij vanwege haar klachten niet in staat is tot het verrichten van arbeid. Zij is duurzaam arbeidsongeschikt en is niet in staat de geselecteerde functies te verrichten. Er is sprake van disfunctioneren en een hoog verzuimrisico, wisselende belastbaarheid en op energetische en/of preventieve gronden is een (verdere) beperking van de arbeidsduur aan de orde. Verder heeft zij gewezen op het advies van de Gezondheidsraad over fibromyalgie/ME van 19 maart 2018. Volgens de Gezondheidsraad dienen patiënten met deze aandoeningen serieus genomen te worden en moeten de klachten erkend worden door onder meer het Uwv. Onder verwijzing naar het rapport van de door haar als deskundige geraadpleegde bedrijfsarts M.L.A. Chaillet van 2 september 2020 heeft appellante betoogd dat het Uwv ten onrechte heeft nagelaten in de FML rekening te houden met trillende handen en krachtsverlies van de handen. Een beperking van de handen zoals de fijne motoriek is van invloed op de geschiktheid van de geselecteerde functies. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank de afwijzing om een deskundige te benoemen in verband met equality of arms nader had moeten motiveren.

3.2.

In zijn verweerschrift heeft het Uwv zich onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 juli 2018 en 18 september 2020 gemeld dat er geen aanleiding is om zijn eerdere standpunt te wijzigen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 16 februari 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WIA-uitkering van appellante heeft beëindigd.

4.2.

Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die zij in beroep tegen de (medische) onderbouwing van het bestreden besluit heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden – zoals verkort weergegeven onder rechtsoverweging 2 van deze uitspraak – afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen over de mogelijkheden en beperkingen van appellante worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.

4.3.

Dat appellante door haar energetische belemmeringen een urenbeperking heeft, is door de verzekeringsgeneeskundigen van het Uwv onderkend. Het Uwv heeft daarom vastgesteld dat appellante 6 uur per dag (30 uur per week) kan werken. Het Uwv wordt gevolgd in zijn oordeel dat er op basis van de medische gegevens geen aanknopingspunten zijn om een verdergaande urenbeperking aan te nemen.

4.4.

Wat betreft het door appellante gestelde hoge verzuimrisico, verwijst de Raad naar rechtsoverweging 9 van de aangevallen uitspraak. Overigens heeft appellante noch in beroep noch in hoger beroep aan de hand van objectieve informatie onderbouwd dat haar verzuimrisico bij werkhervatting in de geselecteerde functies meer zou zijn dan 25%.

4.5.

Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:730) is een verwijzing naar het advies van de Gezondheidsraad van 19 maart 2018 over ME/CVS, waarin uiteengezet is dat ME/CVS een ernstige ziekte is die kan leiden tot substantiële functionele beperkingen, onvoldoende om voor appellante meer en/of andere beperkingen aangewezen te achten. Het advies is van algemene aard en gaat niet in op de situatie van de individuele betrokkene.

4.6.

Wat betreft de door appellante gestelde beperkingen van de handen wordt het standpunt van het Uwv gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 18 september 2020 op inzichtelijke en overtuigende wijze toegelicht dat uit de rapportages van zowel de arts van 14 november 2016 als de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 juni 2017 – die beschikten over informatie van de behandelend specialisten van appellante – niet blijkt dat rond de datum in geding sprake was van handklachten of afwijkingen. Evenmin zijn daarvoor in de medische informatie van de daaraan voorafgaande jaren aanwijzingen gevonden. Dat appellante in haar persoonlijk verslag van 23 november 2020 beschrijft dat en welke aanmerkelijke beperkingen zij in het dagelijks leven ondervindt en dat inmiddels bekend is dat zij aan dunne vezel neuropathie lijdt, maakt dit – mede in het licht van de datum in geding van 16 februari 2017 – niet anders.

4.7.

De grond dat de rechtbank de afwijzing om een deskundige te benoemen in verband met equality of arms nader had moeten motiveren, slaagt niet. De rechtbank heeft het verzoek voldoende gemotiveerd en op juiste gronden afgewezen. Volledigheidshalve wordt gewezen op vaste rechtspraak van de Raad ter zake (uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226 en uitspraak van 19 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:728).

4.8.

Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2021.

(getekend) J. Brand

(getekend) D.S. Barthel