Home

Centrale Raad van Beroep, 11-03-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:560, 18/6495 ZW

Centrale Raad van Beroep, 11-03-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:560, 18/6495 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
11 maart 2021
Datum publicatie
15 maart 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:560
Zaaknummer
18/6495 ZW

Inhoudsindicatie

Verlaging van ZW-uitkering van 100 naar 70% van het dagloon. Geen direct causaal verband met de laatste bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap. Verergering psychische klachten.

Uitspraak

18 6495 ZW

Datum uitspraak: 11 maart 2021

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 november 2018, 18/712 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [naam] hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven en is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante was laatstelijk via een uitzendbureau werkzaam als trade marketeer voor 42

uur per week. Vanuit een situatie van werkloosheid heeft zij zich ziekgemeld. Appellante heeft in verband met zwangerschap per 16 september 2016 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) naar 100% van het dagloon ontvangen. Aansluitend is per 19 juli 2017 een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) toegekend. Op 22 augustus 2017 is appellante bevallen van een dochter. Na het eindigen van de WAZO-uitkering heeft zij met ingang van 8 november 2017 ziekengeld naar 100% van het dagloon ontvangen in verband met zwangerschap en bevalling.

1.2.

Een sociaal medisch verpleegkundige van het Uwv heeft appellante gezien op het spreekuur en geconcludeerd dat appellante ongeschikt is voor haar arbeid, echter niet langer ten gevolge van zwangerschap of bevalling. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft dit standpunt na telefonisch contact met appellante onderschreven. Bij besluit van 29 januari 2018 is de ZW-uitkering van appellante per diezelfde datum verlaagd van 100 naar 70% van het dagloon. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 7 maart 2018 (bestreden besluit) is dat bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.

2. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de medische onderzoeken van het Uwv zorgvuldig zijn verricht en er geen aanleiding is aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. Door het Uwv wordt erkend dat de psychische klachten van appellante in relatie staan tot de zwangerschap maar dat betekent niet dat die klachten een direct en rechtstreeks gevolg zijn van zwangerschap of bevalling in medische zin.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij als gevolg van zwangerschap en/of bevalling ongeschikt is. Haar psychische klachten, waaronder postnatale depressie, zijn onlosmakelijk verbonden met de (eerdere) zwangerschappen en traumatische bevalling. Tijdens de zwangerschap/kraamperiode zijn de klachten verergerd. Appellante heeft verwezen naar de Uwv-richtlijn voor verzekeringsartsen ‘zwangerschap en bevalling als oorzaak voor ongeschiktheid voor haar arbeid’ (richtlijn).

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ingevolge artikel 29a, vierde lid, van de ZW heeft – kort weergegeven – recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon de vrouwelijke verzekerde, indien zij aansluitend op het recht op uitkering ingevolge van WAZO in verband met bevalling ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap. Vereist is daarom een direct causaal verband met de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap (zie de uitspraak van de Raad van 2 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4283).

4.2.

Niet in geschil is dat appellante op de datum in geding nog ongeschikt is voor haar arbeid. Uitsluitend ligt de vraag voor of die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap.

4.3.

Uit artikel 29a, vierde lid, van de ZW volgt dat er een rechtstreeks causaal verband moet bestaan tussen de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap en de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid. Appellante heeft er daarbij met juistheid op gewezen dat alle concrete feiten en omstandigheden moeten worden meegewogen. Zoals appellante zelf in haar hogerberoepschrift heeft beschreven, ondervindt zij diverse beperkingen, maar gaat het met name om de psychische problemen. Niet betwist is dat die problemen zijn ontstaan na de eerste traumatische zwangerschap en dat de problematiek niet is verminderd na latere zwangerschappen. Appellante heeft daarvoor diverse vormen van behandeling ondergaan. De problematiek was dan ook al aanwezig voorafgaand aan de zwangerschap en de bevalling in 2017. De zwangerschap en de bevalling kunnen die problematiek hebben verergerd, maar zijn niet de oorzaak daarvan. Het door artikel 29a, vierde lid, van de ZW vereiste causale verband met de laatste bevalling of zwangerschap ontbreekt daarom. In dat verband wordt er nog op gewezen dat de richtlijn waarnaar appellante in hoger beroep heeft verwezen, in onderdeel 4.1.2. stelt dat het oorzakelijk verband minder voor de hand ligt als de klachten ook al voor de zwangerschap (regelmatig) voorkwamen.

4.4.

Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspaak zal worden bevestigd.

5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en J.P.M. Zeijen en G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2021.

(getekend) H.G. Rottier

(getekend) M. Graveland