Centrale Raad van Beroep, 16-04-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:885, 19/4514 WAJONG
Centrale Raad van Beroep, 16-04-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:885, 19/4514 WAJONG
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 16 april 2021
- Datum publicatie
- 22 april 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2021:885
- Zaaknummer
- 19/4514 WAJONG
Inhoudsindicatie
De door appellant aangevoerde omstandigheden waarom hij buiten Nederland wenst te wonen kunnen niet worden gebracht onder een of meer van de drie in artikel 2 van het Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland genoemde gevallen. Niet gebleken is dat er voor appellant een (medische) noodzaak is om buiten Nederland te gaan wonen. Appellant heeft ook in hoger beroep geen stukken overgelegd waaruit dat blijkt. Ook anderszins zijn er geen omstandigheden die een grondslag kunnen vormen voor toepassing van de hardheidsclausule. De verhuizing naar het buitenland heeft gevolgen voor zijn Wajong-uitkering. Daarmee is echter niet gegeven dat het bestreden besluit inbreuk maakt op het recht op familie- en gezinsleven als omschreven in artikel 8 van het EVRM (zie ook de uitspraken van de Raad van 28 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:397, en van 24 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2496.
Uitspraak
Datum uitspraak: 16 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
18 september 2019, 19/1275 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
Aan appellant is met ingang van 3 december 2006 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant heeft bij brief van 13 oktober 2018 het Uwv verzocht om zich met behoud van uitkering te vestigen in Tsjechië. Hij heeft toegelicht dat in februari 2016 uit zijn relatie met zijn vriendin een zoon, [naam zoon] , is geboren. In april 2016 is hij samen met zijn vriendin en [naam zoon] op familiebezoek in Tsjechië geweest. Hij is alleen teruggekeerd naar Nederland. Zijn inmiddels ex-vriendin bleef met [naam zoon] achter in Tsjechië. Zij staat een omgangsregeling met [naam zoon] alleen toe in Tsjechië. Dit is voor hem een psychisch belastende situatie.
Bij besluit van 24 oktober 2018 heeft het Uwv het verzoek van appellant afgewezen. Het door appellant tegen dit besluit gemaakt bezwaar is door het Uwv bij besluit van 8 februari 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het Uwv heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het exportverbod van de Wajong-uitkering het uitgangspunt is en dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties toepassing kan vinden. In de door appellant aangevoerde omstandigheden is geen sprake van een dergelijke uitzonderlijke situatie. Appellant wordt ook niet gevolgd in zijn stelling dat met de afwijzing sprake is van inbreuk op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De eventule verhuizing naar Tsjechië berust op een eigen keuze en is meer praktisch van aard zonder dat van een objectieve en dwingende noodzaak daartoe is gebleken.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De enkele stelling van appellant dat een exportverbod van zijn Wajong-uitkering nadelig effect op zijn psychische gesteldheid zal hebben, is, zonder nadere onderbouwing met medische stukken, onvoldoende om te bewijzen dat sprake is van een zwaarwegende reden op grond waarvan de hardheidsclausule moet worden toegepast. Ook leiden de financiële gevolgen die een verhuizing van appellant naar Tsjechië tot gevolg zal hebben, niet tot de slotsom dat sprake is van onbillijkheid van overwegende aard. Appellant wordt evenmin gevolgd in zijn stelling dat sprake is van een ongerechtvaardigde schending van artikel 8 van het EVRM. Het staat appellant immers vrij om al dan niet naar Tsjechië te verhuizen. Een verhuizing naar het buitenland heeft gevolgen voor zijn Wajong-uitkering. Daarmee is echter niet gegeven dat het bestreden besluit inbreuk maakt op het recht op familie- en gezinsleven als omschreven in artikel 8 van het EVRM. De verhuizing van de ex-vriendin van appellant naar Tsjechië berust op een eigen keuze zonder dat van een objectieve en dwingende noodzaak daartoe is gebleken.
Appellant heeft in hoger beroep het standpunt gehandhaafd dat hij zwaarwegende redenen heeft om met behoud van zijn Wajong-uitkering in Tsjechië te wonen. Appellant meent dat de hardheidsclausule voor hem moet gelden. Het Uwv betwist niet dat hij volledig arbeidsongeschikt is op psychische gronden. De huidige situatie, waarin hij slechts af en toe [naam zoon] kan zien, heeft een negatieve uitwerking op zijn psychische problemen. Alleen met een vestiging in Tsjechië kan hij het gezinsverband met [naam zoon] herstellen. Dit vormt voldoende reden voor toepassing van de hardheidsclausule. Omdat onder deze omstandigheden uitsluitend bij een toewijzing van zijn verzoek om met behoud van Wajong-uitkering in Tsjechië te mogen wonen, hij in de nabijheid van [naam zoon] kan verblijven, maakt het bestreden besluit een inbreuk op zijn recht op family life als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Volgens het Uwv is de situatie waarin appellant zich bevindt, niet een die voldoet aan de voorwaarden om af te wijken van het exportverbod van de Wajong-uitkering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong is bepaald dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit zogeheten exportverbod op grond van het negende lid van dit artikel (de zogeheten hardheidsclausule) buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
In artikel 2 van het Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (Besluit Beleidsregels) is bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het beëindigen van het recht op arbeidsondersteuning of arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
In de toelichting bij het Besluit Beleidsregels is vermeld dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast en dat er ook in andere dan de drie hiervoor genoemde situaties grond kan zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent. In de toelichting is verder bepaald dat de redenen waarom de verzorgende personen buiten Nederland gaan wonen objectief en dwingend van aard moeten zijn, en dus niet in overwegende mate gebaseerd op een eigen keuze.
Tussen partijen is in geschil of in het geval van appellant sprake is van zodanige omstandigheden dat de weigering om zich met behoud van de Wajong-uitkering te vestigen in Tsjechië leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, en of er sprake is van een ongerechtvaardigde schending van het recht op familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
De door appellant aangevoerde omstandigheden waarom hij buiten Nederland wenst te wonen kunnen niet worden gebracht onder een of meer van de drie in artikel 2 van het Besluit Beleidsregels genoemde gevallen. Niet gebleken is dat er voor appellant een (medische) noodzaak is om buiten Nederland te gaan wonen. Appellant heeft ook in hoger beroep geen stukken overgelegd waaruit dat blijkt. Ook anderszins zijn er geen omstandigheden die een grondslag kunnen vormen voor toepassing van de hardheidsclausule. De reden van appellant om naar Tsjechië te willen verhuizen, het herstellen van een gezinsverband met [naam zoon] , is geenszins onbegrijpelijk, maar kan niet wegnemen dat de verhuizing in overwegende mate op de eigen keuze is gebaseerd zonder dat van een objectieve en dwingende noodzaak daartoe is gebleken. De weigering van het Uwv om in dit geval geen toepassing aan de hardheidsclausule te geven, wordt niet onjuist of onredelijk geacht.
Appellant wordt evenmin gevolgd in zijn stelling dat sprake is van een ongerechtvaardigde schending van artikel 8 van het EVRM. Het staat appellant immers vrij om al dan niet naar Tsjechië te verhuizen. De verhuizing naar het buitenland heeft gevolgen voor zijn Wajong-uitkering. Daarmee is echter niet gegeven dat het bestreden besluit inbreuk maakt op het recht op familie- en gezinsleven als omschreven in artikel 8 van het EVRM (zie ook de uitspraken van de Raad van 28 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:397, en van 24 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2496.
Uit 4.4 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2021.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) A.L.K. Dagmar